[Corneli, Jean Joseph François Marie Hubert]
CORNELI (Jean Joseph François Marie Hubert), geb. te Rimburg, thans gemeente Ubach over Worms, 14 Juli 1800, overl. te Kerkrade 23 Nov. 1855, was de zoon van Henri Joseph Corneli en Marie Anne von Verden.
Hij ging na den dood zijns vaders op de buitenplaats Erenstein onder Kerkrade wonen en werd 1 Juni 1827 in het district Heerlen door de eigenerfden tot lid der Provinciale staten van Limburg gekozen.
Op 7 Dec. 1830 werd hij door het brusselsche voorloopig bewind benoemd tot lid van Gedeputeerde Staten van Limburg, dat toen die geheele provincie behalve de vesting Maastricht omvatte. Op 13 Juni 1837 werd hij in het district Maastricht, waartoe ook toen die vesting niet behoorde, gekozen tot lid van de Belgische Kamer van vertegenwoordiging. Hij was hier niet zooals zijn ambtgenoot Beerenbroek (dl. Il, kol. 113) heftig tegen hereeniging van de oostelijke helft van Limburg met Nederland gekant en hij stemde voor de verdragen van April 1839. Nadat die helft ingevolge die verdragen weder nederlandsch geworden was, werd hij als lid der genoemde Kamer door koning Leopold I ontslagen.
Op 6 Oct. 1840 benoemde koning Willem I hem tot lid der nederlandsche Tweede Kamer. Hij werd als zoodanig geregeld om de 3 jaren herkozen. Hij hield bij de behandeling der ontwerpen tot grondwetsherziening in liberalen zin een belangrijke rede.
Hij was tegenstander van de beweging, op touw gezet door van Scherpenzeel Heusch (dl. VIII, kol. 761) om Limburg van Nederland af te scheiden en bij Duitschland te trekken. Hij heeft er ernstig over gedacht, reeds in April 1848 ontslag als Kamerlid te nemen, maar later, toen de beweging geluwd was en het frankfortsche parlement weinig succes had, zag hij daarvan af.
Na de totstandkoming der grondwetsherziening door welke hij in Febr. 1849 als Kamerlid aftrad, was hij nog eenige malen candidaat voor de Kamer, maar hij bleef in de minderheid.
In het district Heerlen werd hij 16 Sept. 1850 tot lid der Provinciale staten van Limburg gekozen en zijn medeleden kozen hem 25 d.a.v. tot lid van Gedeputeerde staten. Beide bleef hij tot zijn overlijden.