Haarlem woonachtig in 1654 met den amsterdamschen sluiswachter Jacob de Waal, in 1680 met den wijnkooper Jeremias Bosijn).
Hoewel ook van Caspar's broeder Vincent (2) mythologische en bijbelsche voorstellingen vermeld worden, zullen de meeste in oude inventarissen voorkomende werken op naam van ‘Casteleyn’ aan Caspar toegeschreven moeten worden, zooals ‘een doeck van Casteleyn’ (Rotterdam 1646), Venus en Adonis, benevens de Vrede (Amsterdam 1659), een allegorische voorstelling van de ‘zee-triumph van Admirael Tromp’ (Amsterdam 1664, ibidem 1731, zie Hoet, dl. I, kol. 362, 31), de ‘grote historye van Chrilyde en Arimant (Rotterdam 1666), drie portretten van Dirck Willemsz van Noorden en een van zijn vrouw Elisabeth Thomasdr. van Bancken (Rotterdam 1666; Caspar's jongste broeder Abraham, die voorgaat, was met Margariete van Bancken getrouwd), een vrouw met een naakt kind op haar schoot (1712), een ‘Christus met 2 discipulen naar Emmaus’ (Amsterdam 1668), ‘twee stucks biddende Heremiet’ (Amsterdam 1699). In de nalatenschap van Corn. Dusart (1708) kwamen o.a. teekeningen van Castelijn voor. Bovendien vond Bredius teekeningen van Casteleyn vermeld in amsterdamsche inventarissen van 1648-70.
Men schrijft Caspar ook toe eenige teekeningen in zwart en rood krijt in het Kupferstichkabinett te Berlijn, get. Casteleyn of Kasteleyn (figuren van soldaten, kavalieren enz. op de manier van J. Duck).
Dat in het bijzonder één lid van het geslacht Casteleyn (en dat zal dan Caspar geweest zijn) eertijds bekend was als schilder, bewijst een passage bij Corn. de Bie, Het gulden Cabinet van de edel vrij schilderconst (1661), 384, waar Casteleyn (zonder voornaam) tegelijk met de schilders Peeter Tentenier en Gijsbrecht de Hondecoten (of d'Hondecoeter) uitbundig wordt geprezen: En Casteleyn daer bij en dient oock niet versweghen, Die soo van jonghs-af-aen was tot de const gheneghen, enz.
Uit die versregels blijkt, dat Caspar reeds van jongs af aan zich op de schilderkunst had toegelegd en daarmede ‘tot op den dach van heden’ (1661) was voortgegaan. Zooals uit het artikel omtrent Vincent (2) zal blijken, was deze eerst boekbinder, daarna medisch student, vervolgens schilder, boekverkooper, verffabrikant, enz., zoodat de bedoelde verzen op hem niet kunnen doelen.
Zie: A. van der Willigen Pzn., Geschiedkundige aanteekeningen over Haarlemsche schilders (1866), 94; dezelfde, Les artistes de Harlem (1870), 109; Kramm, Levens en werken enz. I, 223; Wurzbach, Künstler-Lexikon I (1906), 247-48; Thieme-Becker, Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler VI (1921), 140-41; Bredius, Künstler- Inventare V, 1646, VI 1985, 1993 e.v., 2036, VII, 22, 138.
Wijnman