vintse daer oock in Hebreeuwsche, Greyecx, Latijn, ende Nederlantsduyts aen malcanderen ghebonden. Aan de achterzijde van de titelpagina vindt men als reclame een opsomming van de kaarsen- en wassoorten, bij Bromley te koop, terwijl deze in een naschrift mededeelt dat het boekje op zijn kosten - in verband met zijn belangstelling voor de bekeering der Joden - is vertaald; o.a. leest men aldaar ‘ende dits de oorsaeck van mijn oncosten ghedaen, om dit lofweerdighe stuck, uyt het Hebreeusche te brenghen in een tael, die ick soude mooghen verstaen cunnen, met vertroostinge daer in te hebben, als met mijn wijf ende bloet-verwanten, van wegen haer hier int lant daer ick ben, met mijn te convereeren ende diputeeren enz.’ Daaruit zou kunnen volgen, dat Bromley met een hollandsche vrouw was getrouwd. Men vgl. verder het art. over Jan Theunisz. in dit dl. Genoemd werkje moet worden gedateerd in 1606, in welk jaar Bromley dus woonde op den Nieuwendijk in het huis Spanje (later Hinlopen) tusschen de Dirk van Hasselt- en Kolksteeg (thans no. 144). Of hij nog meerdere boeken in voorraad had, is niet te zeggen.
Vermoedelijk behoorde Bromley niet tot de gemeente der Brownisten te Amsterdam (vgl. de art. H. Ainsworth en Fr. Johnson in dit dl.), die immers felle vijanden waren van Broughton.
Bromley schreef nog: De Engelschen Staets-Roep Publicaen ende Rusticus, aen den schelders ende bespotters van den Vereenighde Nederlantsche Regeerders in den Papisticael Bul, tegen Ds. Voetius, Swalmius enz. ('s Gravenhage 1630). Een ex. van dit pamflet (24 blz.) bevindt zich in de Universiteits-bibliotheek te Gent.
Zie: Amsterdamsch Jaarboekje (1900), 105-06; H.F. Wijnman, Jan Theunisz. in het jaarboek Amstelodamum (1928), 58 v.
Wijnman