[Borgesius, Johannes]
BORGESIUS (Johannes), geb. 13 Juni 1618 te Westerwijtwerd (Gr.), overl. te Groningen 22 Nov. 1652, zoon van Joachim B., die afkomstig was van Hamburg, eerst rector werd te Appingedam, daarna predikant te Westerwijtwerd, eindelijk rector te Groningen. Zijn moeder was Geertruida Houbingh, dochter van den appingedammer rector Hendrik Houbingh. Na onderwezen te zijn door zijn vader, is hij 25 Aug. 1634 als student te Groningen ingeschreven. Uit voorliefde voor wis- en sterrekunde vervaardigde hij ten gerieve van zijn stadgenooten jaarlijks kalenders, waarin de loop der hemellichamen naar den meridiaan van Groningen was berekend. Zijn leermeesters vergunden hem academisch onderwijs, waarschijnlijk in deze vakken, te geven. Daarna wijdde hij zich aan de geneeskunde, onder leiding van Freitag, Conr. Mathaeus en Welman. Na een 6-jarige studie te Groningen, bezocht hij de academies te Utrecht en Leiden, om zich daarna te Parijs op de ontleedkunde toe te leggen. Van daar vertrok hij naar Angers, waar hij trots ernstige ziekte, den doctoralen graad behaalde op een dissertatie De Catarrho. Te Groningen in 1645 teruggekeerd, ontving hij weldra de benoeming tot hoogleeraar in de wiskunde aldaar, welk ambt hij 30 Oct. 1646 aanvaardde met een oratie De Mercurio. Inmiddels was hij gehuwd met Catharina Nijenborch, een stadgenoote. Blindheid noopte hem uit het hoofd les te geven. Na een verstoring van zijn denk- en spraakvermogen trad de dood spoedig in. Bij zijn weduwe liet hij een zoontje na, terwijl drie kinderen reeds vroeger waren overleden. Hij schijnt geen werken