genoot, bleek ook hieruit, dat deze vorst hem, die eveneens zijn kamerheer en grootmaarschalk was, in 1501 (28 Sept.) een pensioen van 1200 ponden schonk, zooals hij Cornelis vroeger al begiftigd had met een van 600 (12 Maart 1500).
Ook Philips' zuster Margaretha stond hij, de trouwe hofmeester van haar vader en broeder, ter zijde. Reeds toen zij in 1507 hier als regentes optrad en weldra een Raad instelde, waarvan C. weer lid werd. En medestrijder tegen de Gelderschen was hij van Rudolf v. Anhalt.
Maar niet heel lang heeft hij meer geleefd, nog geen twee jaar, dus niet tot 1513, in welk jaar Juten (Tax. 1898, 134) hem gouverneur laat zijn van de stad Grave, waar dezelfde Juten - beter - hem elders (Oud-Bergen, 161) 1509 als sterfjaar geeft. Doch volgens een ander bericht (waarvan mededeeling bij Moes en Sluyterman III, 168) zou hij nog als krijgsoverste van Maximiliaan en Karel V o.a. in 1516 deelgenomen hebben aan het ontzet van het door de Gelderschen belegerde Leeuwarden.
Ter eerstgenoemde plaatse vindt men zijn wapen beschreven (vollediger en met stamboom der verschillende heeren van Bergen-op-Zoom op het raadhuis aldaar). Zijn devies: Brilleglazen (des lunettes) met dit rand- of bijschrift: il n'est qu'estre borgne. Ander: Wan Godt wil.
Hij liet zijn vrouw Margaretha of Maria Magdalena van Stryen, vrouwe van Zevenbergen, achter met 3 zoons, aan wie hij de meeste zijner bezittingen naliet, waarbij (zegt Tax. 1898, 135), vermoedelijk ook Schijndel en Middelrode gevoegd moeten worden (zie echter reeds boven) t.w. 1. Maximiliaan (zie eigen art.); 2. Leonard, ongehuwd overl. in 1523; 3. Cornelis (2) (zie art. dat volgt); en dan worden als dochters genoemd: 4. Margaretha, gehuwd met Floris van Egmond (dl. III, kol. 325, waar echter als zijn schoonmoeder, dus Cornelis' echtgenoote, genoemd wordt Magdalena, erfdochter v. Zevenbergen, Noordeloos enz.; dit Noordeloos was van haar moeder, Maria van Vianen, vrouwe van Noordeloos) met huwelijksvoorwaarden, opgemaakt 12 Oct. 1500; 5. Maria, overl. omstr. 1537, gehuwd met Louis de Ligne, baron van Barbançon, zie Tax. 1898, 135, wier zoon Jean bovengenoemde heerlijkheden meest verkregen heeft en door zijn huwelijk met Margaretha van der Marck in het bezit gekomen van het graafschap Arenberg, daarna gewoonlijk genoemd wordt graaf van Arenberg, en later als stadhouder der noordelijke provinciën bekend is, gesneuveld bij Heiligerlee 1568 (dl. VI, kol. 51).
Sommige biografen (niet het Annuaire) vermelden nog: 6. Elisabeth, abdis ter Kameren bij Brussel, in welke abdij, die zij van 1512-40 bestuurd had, op 23 Sept. 1556 gestorven.
Bij Goethals wordt deze laatste niet vermeld, wel een natuurlijke zoon nl. Hendrik van Bergen, overl. 1536, nalatend Cornelis, Maria en Joanna. Elders (Ned. Leeuw 1924, 247) is, behalve van Maximiliaan en Cornelis als zonen van Cornelis (met het onjuiste sterfjaar 1529) en Maria (liever: Margaretha) v. Zevenbergen ook sprake van een bastaard, echter genoemd Michiel en die gehuwd zou zijn geweest met Anna van Gastel.
Zie: onder Cornelis (2). Bovendien (behalve het reeds in het art. aangehaalde) le Glay, Négoc. dipl. entre la France et l' Autriche etc. (Paris 1845); Gachard, Coll. des voyages des souverains des Pays-Bas; Henne et A. Wauters, Hist. de la ville de Bruxelles (Brux. 1845) I, 305, 320; A. Wauters, Hist. des environs de Bruxelles (Brux. 1855) II, 426; Nijhoff,