Hij werd 6 Febr. 1850 benoemd tot grietman van West-Stellingwerf, welke titel in 1851 veranderd werd in burgemeester.
Hij behoorde tot de zeer conservatieve partij en werd in het kiesdistrict Leeuwarden op 29 Apr. 1852 tot lid der Tweede Kamer gekozen. Reeds bij zijn periodieke aftreding werd hij 22 Juni d.a.v. niet herkozen. Maar de April- beweging bracht de conservatieve partij weder op het kussen en Oosting werd 17 Mei 1853 in Leeuwarden opnieuw gekozen. Ook was hij 10 Mei te voren in het district Heerenveen tot lid der Provinciale Staten van Friesland gekozen.
Op 14 Apr. 1858 werd hij benoemd tot kantonrechter te Heerenveen en verkreeg toen ontslag als burgemeester. Ook moest hij aftreden als lid der Tweede Kamer. Hoewel weder candidaat gesteld, werd hij 25 Mei niet herkozen; de friesche bevolking was weder overwegend liberaal geworden. Op 9 Mei 1865 werd hij bij zijn periodieke aftreding als lid der Staten ook niet herkozen.
Op 11 Sept. 1871 werd hij benoemd tot burgemeester van Leeuwarden en het kiesdistrict Leeuwarden koos hem 24 Juni 1872 opnieuw tot lid der Staten van Friesland. Bij zijn periodieke aftreding verzocht hij niet in aanmerking te komen en werd hij 7 Mei 1874 vervangen. Als burgemeester verkreeg hij op zijn verzoek eervol ontslag bij koninklijk besluit van 28 Aug. 1877 met ingang van 10 Sept. d.a.v.
Hij was vele jaren tot aan zijn dood bestuurslid en eenige jaren voorzitter der Maatschappij van weldadigheid. Tijdens zijn burgemeesterschap van West-Stellingwerf woonde hij op van Haren- of Lindenoord onder Wolvega, daarna op Oranjestein onder Oudeschoot. Hij had ook een huis te Leeuwarden. Hij huwde 12 Nov. 1840 Agatha Victoria Brantsma, geb. 19 Juli 1817, overl. 21 Jan. 1897, bij wie hij een zoon had.
Ramaer