[Nolthenius, Mr. Dr.Peter Marius Tutein]
NOLTHENIUS (Mr. Dr.Peter Marius Tutein), geb. te Amsterdam 16 Juni 1814, overl. te Zutfen 31 Aug. 1896, was de zoon van Willem Hendrik Nolthenius en Julie Tutein. Hij was leerling van het gymnasium te Deventer en nam 6 Mei 1831 dienst als vrijwilliger, maakte den tiendaagschen veldtocht (3-13 Aug. d.a.v.) mede en bleef verder in Noord-Brabant in garnizoen. Hij verliet den militairen dienst 5 Mrt. 1835 en werd 22 Sept. d.a.v. als student te Leiden ingeschreven. Hij promoveerde 29 Oct. 1840 aldaar in de geneeskunde op een dissertatie De Epilepsia en in de verloskunde op stellingen 24 Mei 1848. Hij zette zich als geneesheer te Arnhem neder, maar liet zich 15 Apr. 1844 weder te Leiden inschrijven, nu als student in de rechtsgeleerdheid. Hij promoveerde 4 Mei 1846 in dit vak op een dissertatie Disputatio medico-juridica moralis de poenis Hij werd toen advocaat te Amsterdam.
Bij koninklijk besluit van 18 Apr. 1852 werd hij tot burgemeester van Purmerend benoemd. Hier werd hij spoedig zoo gunstig bekend, dat hij 17 Apr. 1855 in het kiesdistrict Hoorn tot lid van de Tweede Kamer gekozen werd. Ten einde de reizen naar 's Gravenhage gemakkelijker te kunnen doen, verzocht hij ontslag als burgemeester, hetwelk hij bij besluit van 29 Apr. d.a.v. verkreeg, en vestigde hij zich te Haarlem.
Op 30 Juni 1858 werd hij benoemd tot burgemeester van Haarlem en den volgenden dag nam hij als kamerlid ontslag. Het burgemeesterschap duurde niet lang, want reeds bij koninklijk besluit van 4 Sept. 1859 werd hij daaruit op zijn verzoek eervol ontslagen, naar men zeide omdat hij de tegenwerking in den raad van het lid jhr. M. Salvador niet kon verdragen.
Hij was nu weder voor lid der Tweede Kamer beschikbaar en werd 3 Apr. 1860 opnieuw in het district Hoorn als zoodanig gekozen.
Bij zijn periodieke aftreding in 1864 verzocht hij niet meer in aanmerking te komen en op 28 Juni 1864 werd hij vervangen. Nog voordat hij in Sept. d.a.v. aftrad, werd hij bij koninklijk besluit van 30 Aug. tot burgemeester van Apeldoorn benoemd. Hij vestigde zich op het landgoed het Woldhuis en heeft veel voor de ontginning van de daartoe behoorende gronden gedaan.