land belast, doch keerde in 1793, toen Frankrijk aan Nederland den oorlog verklaarde, terug. Hij werd toen gevangen genomen maar door den invloed van Robespierre, díen hij op een der bovengenoemde colleges gekend had, werd hij bevrijd. Om van zijn gevoelens te doen blijken, gaf hij toen een Lettre sur l'antiquité du bonnet rouge uit.
In het laatst van 1794 werd hij naar Venetië afgevaardigd, maar in Jan. 1795 werd hij reeds teruggeroepen. In Febr. 1795 werd hij commissaris van het openbaar onderwijs. In den zomer van datzelfde jaar werd hij benoemd tot gezant in den Haag. Deze betrekking aanvaardde hij 5 Sept. In Oct. werd hij belast 2 millioen francs aan de regeering onzer republiek te vragen. Dit schijnt in het vergeetboek geraakt te zijn, althans men leest niet, dat deze som boven hetgeen het verdrag van Mei 1795 ons opgelegd had, is uitbetaald. Noël had, ook daar hij met een rotterdamsche gehuwd was, veel hart voor Nederland; hij heeft, waar dit mogelijk was, de fransche en nederlandsche belangen verzoend. Ook was de veeleischendheid der fransche regeering in zijn tijd nog niet zoo groot als later.
In den aanvang was zijn instructie, dat hij niet te veel op het stichten van een eenheidsstaat moest aandringen, maar toen het in Dec. bleek, dat alleen Friesland en Zeeland zich daartegen en tegen een Nationale Vergadering verzetten, luidde zijn instructie, zijn best te doen, hun tegenwerking tegen te gaan. Het was in overleg met den franschen generaal Moreau (dl. VII, kol. 880) en met de toonaangevende leden der Staten van Holland en Utrecht, dat generaal Dumonceau (dl. II, kol. 413) met de onder zijn bevel staande troepen uit Leeuwarden naar Groningen vertrok; op 24 Jan. 1796 namen de radicalen, tevens unitarissen, in Friesland het bewind in handen. Toen Zeeland zag, dat het alleen stond, gaf het ook toe en zoo konden overal verkiezingen voor de Nationale Vergadering plaats hebben.
Noël had op de leden en hun besluiten grooten invloed. Zoo heeft hij groot aandeel gehad in de afschaffing van de privilegiën en den invloed der staatskerk.
Toen de vergadering 29 Nov. 1796 de nieuwe constitutie had aangenomen, wenschte Noël haar daarmede geluk. Het ontwerp, dat te federalistisch was, werd evenwel nog eens omgewerkt en na langdurige discussiën 30 Mei 1797 vastgesteld, maar 8 Aug. door het volk verworpen. Nu was Noëgeneigd om met hulp van het h.t.l. aanwezige fransche leger energieke maatregelen te nemen, maar te Parijs was men van oordeel, dat hiervoor een minder scrupuleus gezant noodig was en hij werd in het laatst van 1797 teruggeroepen.
Op 2 Jan. 1798 nam hij plechtig afscheid van de Nationale Vergadering.
L. Legrand, Geschiedenis der Balaafsche republiek, vertaling van H. Pyttersen Tz., (Arnhem 1895), 147, zegt: ‘Een groot deel van het tot nu toe verkregen resultaat was te danken aan de stille werking van Noël, die daarmede de hem door het Directoire gegeven voorschriften opvolgde, hetwelk hem had opgedragen zijn verstandhouding met de unitarissen uit te breiden, de patriotsche dagbladschrijvers op te wekken tot schrijven, den moed gaande te houden en zich in verbinding te stellen met de republikeinen in de verschillende provincies’.
Te Parijs teruggekeerd, werd hij belast met de administratie van het gevangeniswezen. In een der parijsche clubs werd hij in Juli 1799 door Quatremère d'Isjonval beschuldigd, in de bataafsche republiek de belangen der vijanden van Frank-