[Myle, Aart van der]
MYLE (Aart van der), geb. te Dordrecht in den aanvang der 16e eeuw, overl. te Delft 1580, zoon van Cornelis, die in 1511 schepen en in 1522 burgemeester van Dordrecht was. Deze stamde af van Arend, welke met zijn broer Hendrik de stamvader is geworden van de twee takken, waarin het geslacht zich in de 1e helft der 15de eeuw splitste. Het gaat terug tot zekeren Claes, die in het begin dier eeuw daar woonachtig was. Na in Frankrijk, Duitschland en Italië zijn studiën in de rechten voltooid te hebben, bekleedde Aart in zijn vaderstad verschillende malen het ambt van burgemeester. IJverig was hij steeds in de weer, om het dordtsche stapelrecht te verdedigen tegen de krachtige aanvallen daarop van den kant van den Briel, Gouda en Rotterdam. Toen in 1537 Dordt den eisch stelde, dat alle den IJsel afkomende schepen daar ter stede zouden stapelen en zijn uitleggers beslag legden op een naar Rotterdam bestemd schip, werd dit niet alleen door de Rotterdammers hernomen, maar als buit voerden deze nog eenige dordtsche vaartuigen mee. Zoo hevig werd de beroering, dat een oorlog dreigde uit te barsten. De sententie van Karel V (1540) heeft dit voorkomen. De stad behield haar stapelrecht, maar ‘met sulcke limitaciën, ordonnanciën, restrictiën ende modificatiën’ als de graaf later (1541) zou bevelen. Dank zij v.d. M.'s krachtige houding zag de stad haar privilege gewaarborgd, al was het nu binnen nauwkeurig afgebakende grenzen gebracht. Ofschoon ijverig roomsch- en koningsgezind, ging hij zooveel mogelijk tegen de strenge uitvoering der bloedplakkaten te keer. In 1566 wist hij het houden van hagepreeken in de omgeving der stad te verhinderen en de kerken voor den beeldenstorm in dat jaar te bewaren. De landsheer, koning Philips II, beloonde hem met zijn verheffing in den adelstand. Toen de stad de
zijde van Oranje gekozen had, achtte hij den tijd gekomen haar te verlaten. Hij verhuisde naar Delft, waar hij tot zijn dood gebleven is. Zijn zonen waren Cornelis (1) en Adriaan (1), die volgen.
Zie: Balen, Dordrecht II, 923, 1141; Schotel, Dordrecht; Wagenaar, Vad. Hist. VI, 187; van de Wall, Priv. v. Dordrecht III, 137.
Bartelds