vermoeden zou, dat hij van beroep landmeter geweest is. In elk geval zal hem dit wel te pas gekomen zijn, daar hij in zijn tijd tot de grootste europeesche landeigenaars behoorde. De landen Pasirpandjang en Ratoedjaja, drie dagreizen van de hoofdstad in het Depoksche gelegen, later ook het nabij gelegen Tjipajoeng, benevens Kedoengwolanda aan de Sontar en nog andere, in het geheel 1700 morgen, waren in zijn bezit. De waarde van die landen was toen echter niet zoo groot als men denken zou. Ook moet hij nog een land bij Tandjongpriok en een deel van Meester Cornelis bezeten hebben. Wat ondernemingsgeest betreft op het gebied van landontginning, waarbij hij zich in het hart der wildernis durfde wagen, stak hij al zijn medeburgers de loef af.
Hij was gehuwd met Margaretha Christoffels Meerpoel, dochter van Christoffel Jansz. M. uit Oldenburg, geb. te Batavia en weduwe van Symon de Geus uit Zaandam, bij wie zij een dochter Meyntje had. Hij verwekte bij haar een zoon Willem (1658-1714), gehuwd met Hester van Das; deze stierf als luitenant, nalatende een zoon Frederik Hendrik. Een ander zoon heette Hendrik. Zijn stiefdochter werd de vrouw van Klaas van der Hart. Een broer van Fr. H. Muller's vrouw, Harmen Christoffels Meerpoel huwde met Barbara Itsimon, dochter van den oud-kapitein Itsimon, een ‘christen-Japander’.
Zie: de Haan, Priangan I; de Jonge, Opkomst, VII, blz. LXVII en 219-235.
Bartelds