[Mooren, Joseph Jan Hubert]
MOOREN (Joseph Jan Hubert), geschiedschrijver en oudheidkundige, geb. te Roermond 15 Sept. 1797, overl. te Wachtendonck 8 Mei 1887. Zijn vader Jan Lambert Joseph M. was zaakwaarnemer of procureur aan het hof van Gelderland te Roermond, werd in 1797 drossaard en scholtis der heerlijkheid Horst, onder het fransch bewind ‘president de l'administration municipale du canton de Horst’ en bij de nieuwe staatsorganisatie van 1800 maire van Horst en Sevenum, prefectuurraad van het Roerdepartement en vervulde de betrekking van notaris. Toen hij 12 Sept. 1801 nauwelijks 29 jaar oud op het huis Gastendonck te Horst overleden was, vertrok zijn weduwe Maria Josepha Elisabeth Emans, welke de oudste dochter van den laatsten schout en keurvorstelijken kastelein op den burg te Kempen was, in 1802 wederom met haar kinderen naar haar geboorteplaats. Joseph M. werd aldaar in 1806 in de hoogere leerschool opgenomen en den 3 Nov. 1813 in het college te Keulen, waar hij de logica en de grieksche taal en verschillende andere vakken leerde. In 1817 deed hij zijn philologisch examen voor den pruisischen examen-commissaris von Erdmannsdorf te Cleef, waarna hij te Kempen door den directeur Brester als hulponderwijzer in de latijnsche school werd aangenomen. Toen was het, dat hij zich voor het eerst met de gewestelijke geschiedenis begon bezig te houden. Reeds op 17-jarigen leeftijd schreef hij een genealogie van zijn familie, welk werkje hij 3 Nov. 1814 aan zijn moeder opdroeg. Zijn eerste geschiedkundig geschrift Ueber die Entstehung der Stadt Kempen gaf hij in 1822 onder het pseudoniem H. ter Schollen uit; tevens ontwierp hij een plan voor een geschiedenis van het aartsbisdom Keulen. Intusschen had Mooren besloten priester te worden. Hij ontving 28 Mei 1823 te Munster de Kleinere Orden en het H. Subdiakonaat, den 8en Sept. 1823 werd hij te Keulen priester gewijd, den 18
Maart 1824 tot kapelaan te Oedt en 4 Febr. 1826 tot pastoor van Wachtendonck benoemd, waar hij 11 Mei zijn intocht deed. IJverig had Mooren intusschen zijn studiën over de geschiedenis van het bisdom Keulen voortgezet en betrekkingen met Ritz, den bekenden geschiedschrijver van de stad Aken, Dierichs, kapelaan van St. Gereon, en Johann Willem Breuer te Keulen, en den 8en Dec. 1824 met den beroemden Binterim, toen pastoor te Bilk aangeknoopt. In 1854 stichtte hij de ‘Historische Verein für den Niederrhein’, waarvan hij tot 1881 president was, toen hem zijn blindheid dwong de leiding aan anderen toe te vertrouwen. Nog in hoogen ouderdom gelukte het hem zijn kapelaan Leopold Henrichs tot een geschikten mede-arbeider voor de oudheidkunde te vormen, die door de stichting van het tijdschrift Der Niederrhein den naam van zijn leermeester in eere hield. Talrijk zijn de erkenningen zijner verdiensten. Den 31en Juli 1863 werd hij door de Universiteit van Breslau tot doctor in de theo-