[Lalaing, Joost van]
LALAING (Joost van), graaf van Hoogstraten, heer van Montigny, ridder van het Gulden Vlies (sedert 1478), zoon van Simon, den broer van Willem, die volgt, gesneuveld vóor Utrecht 1483. Als stadhouder van Holland en Zeeland trad hij in 1480 in de plaats van Wolfert VI van Borsele, die dit ambt reeds na twee jaar moede was. Maximiliaan, als voogd van den onmondigen Philips den Schoone, bracht tevens eenige wijziging in de samenstelling van den naast den stadhouder gestelden raad, waarvoor reeds onder Philips den Goede de naam Hof van Holland in gebruik gekomen was. Dit hof was een voortzetting van den vroegeren grafelijken raad. Het gelukte Joost aan de oneenigheden tusschen de Hoekschen en Kabeljauwschen te Hoorn en te Enkhuizen een eind te maken (1482). Toen de stad Utrecht ten slotte de eenige toevlucht der hoeksche ballingen geworden was, van waaruit het naburige Holland door hen verontrust werd, ontstond naar aanleiding daarvan een oorlog, die drie jaren geduurd heeft. Daarin werd door die van Utrecht Naarden verwoest; Lalaing verbrandde uit weerwraak Jutfaas (1481), verzamelde een groote krijgsmacht, legde Eemnes, Baarn en Soest in de asch en behaalde bij Westbroek een volkomen overwinning op de Utrechtenaren. In 1482 trachtte Lalaing vergeefs een dagvaart te houden binnen Schoonhoven met de hollandsche steden en de stad Utrecht. Vóor alles moest er een eind komen aan de zegepraal der beweging in Utrecht tegen de bourgondische partij. De hoekschen onder den heer van Montfoort badden zich zelfs van Leiden meester gemaakt (1481), van waar Lalaing hen slechts met groote moeite had kunnen verdrijven. Toen nu ook Vianen door den vijand onder Reyer van Broekhuyzen, een zusterszoon van Reinoud van Brederode, genomen was, beschreef de stadhouder een heirvaart, waarbij de vierde man uit Holland opontboden werd, sloeg, ook met behulp van vreemde krijgsknechten, het beleg voor het slot Harmelen,
dat bemachtigd werd, alsook het slot ter Haar (16 Juli 1482). Het was hem wellicht beschoren geweest Utrecht te nemen als niet een schot, gelost bij een uitval der belegerden, een eind aan zijn leven had gemaakt.
Door zijn nicht Yolanda was hij vermaagschapt aan de hoeksche Brederode's. Van zijn zoon Karel wordt vermeld, dat hij met machtiging van Philips den Schoone de regelen liet doorslaan in de mémoires van Olivier de la Marche, waarin Joost beschuldigd werd de Gentenaren ten nadeele van Maximiliaan begunstigd te hebben; hij kreeg bovendien de verklaring dat zijn geslacht altijd geweest was ‘fidelle et léalle à son prince, ferme, entière, non violée, sans reproche’.
Zie: Wagenaar, Vad. Hist. IV; Pirenne, Hist. de Belgique III.
Bartelds