blz. 266, noemt hem onder de uitstekendsten der ballingen, die zich omstreeks dezen tijd te Kampen hebben gevestigd.
Na den omkeer in den aanvang van 1795 werd zijn veroordeelend vonnis nietig verklaard en bij 19 Febr. aangewezen als lid van het provisioneel bestuur van Friesland. Op 20 d.a.v. werd hij gekozen tot een van de 3 leden der rekenkamer van Friesland. Op 23 Maart werd hij lid van het comité voor de zaken van het algemeene bondgenootschap te lande en 16 Juli d.a.v. werd hij onder ontslag als zoodanig gekozen tot ontvanger-generaal der floreenrenten; deze benoeming werd 30 d.a.v. ingetrokken, zoodat hij lid van genoemd comité bleef. Hij was hiervoor meestal in Holland, en hoewel hij een gematigd Patriot was, bleef hij in die betrekking toen Friesland communistisch werd, tot 2 Aug. 1797. Toen werd hij in het district Dokkum gekozen tot lid der Nationale vergadering.
Hij werd in Sept. 1797 door zijn medeleden tot lid der commissie voor Binnenlandsche correspondentie benoemd. Wegens zijn gematigde beginselen werd hij met 27 zijner medeleden bij den staatsgreep van 22 Jan. 1798 gevangen genomen, en eenige dagen op de Voorpoort, 3 Febr. op het Huis ten Bosch opgesloten. Na den tweeden staatsgreep van 12 Juni 1798 werd hij 14 Juli d.a.v. vrijgelaten.
Hij werd kort daarna benoemd tot lid der comimissie van administratie der Financiën van Friesland en tegelijk belast met het toezicht op de burgerwapening en op de opbrengst der belastingen. Hij ging toen te Murmerwoude, gemeente Dantumadeel, wonen en werd daar in 1800 ouderling en in 1801 lid der commissie voor kerkelijke zaken in Friesland.
In 1806 keerde hij naar Dokkum terug en werd (daar in 1820 lid van den raad, in 1822 een der twee burgemeesters en in 1824 de eenige burgemeester. Als zoodanig ontving hij in 1837 op zijn verzoek eervol ontslag.
Hij was ongehuwd.
Ramaer