[Klauw, Jacob of Jacques de]
KLAUW (Jacob of Jacques de), Claeuw, ook wel Grief of Greef, geb. te Dordrecht, waarschijnlijk Mei 1623, overl. onbekend, was de zoon van Adolph of Olof Florisz. de Claeuw, glazenmaker, en Elisabeth Vinck Jacobsdr. Een zuster Geertruyt trouwde 23 Nov. 1642 te Dordrecht met den apotheker Godert de Wael en vertrok naar Heusden. Een andere zuster Cornelia trouwde 2 Maart 1650 met Andries Bolsius en een broeder Lenaert trouwde 22 Nov. 1653 met Maeycken Jansdr. Geheel de familie de Claeuw woonde op de Nieuwbrug, dicht bij de familie van Jacob Cuyp. Jacques vertrok naar 's Gravenhage, waar hij 15 Juli 1646 in het St. Lucasgilde een halven rijder van zes gulden en zes stuivers in part van betaling van zijn gildegeld betaalde. Den 11en April 1649 trouwde hij in den Haag als jongman van Dordrecht met Maria van Goyen jdr., dochter van den beroemden schilder Jan van Goyen. Reeds 16 Juli 1649 werd zijn eerste kind Gaertruyt in de Kloosterkerk gedoopt. In 1647 had hij een vendu van 80 schilderijen gehouden, waaronder een aantal werken van zijn hand, die hoogstens ƒ 6 opbrachten. In 1651 leende hij onder borgstelling van zijn schoonvader Jan van Goyen ƒ 500 voor 6 maanden tegen 5 procent. In 1656 wordt hij nomine uxoris genoemd als erfgenaam van van Goyen en woonde hij te Leiden, waar hij van 23 Sept. 1651 tot 1665 zijn gildegeld betaalde.
In 1676 was hij nog in leven. In 1694 treedt een zoon van hem in het gilde te Leiden. Hij schilderde vooral stillevens en bloemstukken. Werken van hem vindt men in de musea te Amsterdam, Haarlem, Brussel, Karlsruhe enz. en in den kunsthandel. Waarschijnlijk Is veel van zijn werk nog niet herkend omdat het op valsche namen, o.a. van de Heem, is gesteld. In de verk. Goeck te Keulen 1893 kwam een stilleven met zijn zelfportret voor.
Zie: Obreen, Archief der Ned. Kunstgesch. V, 214; Wurzbach, Niederl. Künstlerlex. I (1906), 286; Thieme-Becker, Allg. Lex. d. bild. Künstler VII (1912), 38.
van Dalen