[Keyzer, Mr. Dr. Salomo]
KEYZER (Mr. Dr. Salomo), geb. te Kampen 18 Jan. 1823, overl. te Delft 25 Februari 1868. Hij studeerde aan de universiteit van Leiden, waar hij in 1847 promoveerde tot doctor in de rechten en in de letteren op de dissertaties De tutela secundum jus thalmudiacum en De jurejuranda Justiniano el Theodorae praestando. Onder leiding van Th.W.J. Juynboll (dl. I, kol. 1238) had hij zich daar ook op de skittle der semietische talen toegelegd, blijkens zijn van aanteekeningen voorzieue proeve: Reize van Benj. van Tudela in 1160-73 door Europa, Azië en Afrika, waarvan zijn leermeester een gunstige recensie schreef (Gids 1847, I). In 1850 verving hij Meursinge voor het onderwijs in het mohammedaansch recht en de inlandsche wetten aan de delftsche academie, ook het onderwijs in de javaansche taal en letterkunde werd hem later met zijn leermeester Roorda opgedragen. In 1859 outving hij den titel van hoogleeraar. Toen na de opheffing der genoemde rijksacademie de Gemeentelijke instelling voor de opleiding van indische ambtenaren daarvoor in de plaats kwam (1864), trad K. als directeur daarvan op en doceerde tevens het mohammedaansch, publiek en administratief recht en de geschiedenis van Ned. Indië. In 1860 werd hij lid der staatscommissie, belast met het ontwerpen van een nieuw strafwetboek voor Europeanen in Ned. Indië.
Zijn voornaamste geschriften zijn: Handboek voor het mohammed. regt (1853), vertaald uit het arabisch van Sjirazi; Kitab Toehpah, jav.-moh. wetboek (1853), naar een handschrift uit de nalatenschap van Nic. Engelhard: Het moh. strafregt naar arab., jav. en mal. regtsbronnen (1857); Précis de jurisprudence musulmane par Abou Chodja (1859); Mahwerdi's publ. en adm. regt van den Islam (1862). Ook bezorgde hij een verkorten herdruk van Valentijn's Oud en Nieuw O. Ind. 3 dln. ('s Gravenh, 1856-58; nieuwe titeluitg. 1862). Verder is hij de auteur van vele artikelen in de Bijdr. v. h. kot. inst. voor T.-L. en. V.-kunde van N.I. Onder zijn toezicht kwam ook een vertaling van den Koran tot stand, die hij van een voorrede voorzag. Ten slotte was hij de uitgever van het tweede deel van Winter' s Javaansche zamenspraken (1858) (zie dl. I, kol. 1580). Hoe verdienstelijk K. zich overigens voor de beoefening der oostersche taal-, land en volkenkunde gemaakt moge hebben, hoe groot zijn kennls van den Koran ook zijn mocht, zijn voorstelling, als zou de indische samenleving beheerscht worden door de dogma's van den Islam van overzee was een dwaling, die de oorzaak geweest is van staatkundige misgrepen. Snouck Hurgronje heeft in zijn De Atjehers (1894-95) en in Nederland en de islam (1911) de onjuistheid daarvan overtuigend aangetoond.
Zie: P.J. Veth, Levensbericht van S. Keyzer in het T. v. N.I. 1868 I-II; Colenbrander, Kol. Gesch. III ('s Gravenh. 1926).
Bartelds