unitaris, en werd langzamerhand steeds gematigder, hetgeen aanleiding gaf, dat hij een der 22 leden van de vergadering was, die 22 Jan. 1798 gevangen genomen en tot 3 Febr. op de Voorpoort, daarna op het Huis ten Bosch, in bewaring gehouden werden. Eerst 14 Juli werd hij met de meeste anderen vrijgelaten.
In Mrt. 1797 werd door Horbag voorgesteld, de tienden afkoophaar te stellen. Dit werd commissoriaal gemaakt bij hem, de Rhoer en Queysen, die 27 Mei adviseerden. Met eenige wijziging werd daartoe toen besloten. De reactionnaire wind, die in 1815 woei, heeft tot weder-invoering geleid en eerst aan onzen tijd was de afkoopbaarstelling van dezen voor den landbouw zoo drukkenden last voorbehouden.
Op 15 Juli 1798 werd hij in het district Schoonhoven gekozen tot lid van het Vertegenwoordigend lichaam, maar daar hij niet op het register van kiezers geteekend had, was deze verkiezing nietig.
Na den staatsgreep van 19 Sept. 1801 werd hij door het Staatsbewind op 4 Juni 1802 benoemd tot lid van het bestuur van het departement Holland. Daar er een afzonderlijk gedeputeerd bestuur was, dat de dagelijksche leiding had, was dit ambt van weinig beteekenis.
In Oct. 1803 werd van Horbag benoemd tot lid van de commissie van superintendentie over de rivieren der Bataafsche republiek.
Door den raadpensionaris Schimmelpenninck, die gaarne degenen, die hij uit de eerste Nationale vergadering als bekwaam kende, in belangrijke betrekkingen plaatste, werd hij benoemd tot een der 10 leden, waaruit het bestuur van het departement Holland bestond. Dit had het geheele beheer, behalve dat der Financiën, waarvoor afzonderlijke raden werden ingesteld.
Koning Lodewijk benoemde hem 8 Mei 1807 tot assessor in het departement Amstelland, ongeveer bestaande uit de tegenwoordige provincie Noord-Holland. Daarvoor ging hij te Haarlem wonen.
Toen hij na onze inlijving bij Frankrijk op 1 Jan. 1811 tot lid van den conseil-généal van het departement Zuiderzee, tot hetwelk Utrecht en ook Schoonhoven behoorden, benoemd was, zette hij zich in de laatstgenoemde stad neder. Hij is daar blijven wonen tot zijn overlijden.
Na onze bevrijding werd hij 31 Dec. 1813 door den Souvereinen Vorst benoemd tot raad bij het generaal commissariaat van het departement Zuiderzee en eindelijk, na de invoering der grondwet van 1814, bij souverein besluit van 29 Aug. van dat jaar tot lid der Provinciale Staten van Holland, waartoe Schoonhoven nu weder behoorde, voor die stad benoemd, en bij dat van 21 Sept. d.a.v. tot lid van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. Hij nam beide waardigheden waar tot zijn overlijden.
Ramaer