Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 8
(1930)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 828]
| |
aan de Westzijde van den Oppert. Het werd door hem kosteloos afgestaan voor een geheime bedeplaats zijner geloofsgenooten. Van toen af was daar de statie der Wereldgeestelijken gevestigd, aan den alouden patroon, Sint Laurens, toegewijd. Na de kerkscheuring van 1724 kwam het kerkgebouw in handen derz.g. Oud-katholieken. Op eersten Paaschdag, 24 April 1639, had er op een hofstede, liggende in het ambacht van Schiebroek, en wel onder de jurisdictie van Hillegersberg, een godsdienst-oefening plaats gehad, nog wel onder begeleiding van viool en bas, gelijk een verklikker den burgemeester kwam mededeelen. Die hofstede werd bewoond door Willempje Symonsdr. Couwael, de tweede echtgenoote van voormelden Huybrecht Barendsz., toen overleden. Hun eenige zoon was Bernard Hoogewerff, die den priesterlijken stat koos en te Leuven had gestudeerd. Deze betoonde zich niet minder weldadig. Hij was het die een tweede kerk stichtte, welke door Seculieren zou bediend worden, de z.g. Paradijskerk, aan de Oostzijde van de Delftsche vaart gelegen, op een terrein, dat eenmaal aan de Cellebroeders had toebehoord. Hij had dit huis geërfd van zijn vader, welke reeds in 1609 daarvan in bezit was gekomen. Ook die kerk ging bij de kerkscheuring over an de zich van Rome afwendende partij. En niet minder was hij bezorgd voor het lot der behoeftige Katholieken. Hun aantal was in de zeventiende eeuw zeer groot en alle fondsen, voor de armen gelegateerd, bevonden zich in handen van de Staatskerk, en werden ook uitsluitend voor behoeftige leden van die kerk besteed. Om in den nood hunner geloofsgenooten te voorzien werd door een aantal aanzienlijke Katholieken van Rotterdam in 1650 een fonds bijeen gebracht, dat zou strekken voor de behoeften van de verschillende statie's. Toen Bernard H. op veertigjarigen leeftijd in 1653 stierf, bleek dat hij de hofstede zijner ouders aan dit fonds had vermaakt. Zijn portret is gegraveerd door Th. Matham: zie Muller, Cat. no. 2539a; familiewapen bij Rietstap, Armorial général. Zijn spreuk luidde: ‘Noli altum sapere, sed time.’ Over hem: Bat. Sacra II, 202; Rotterdam in den loop der eeuwen, blz. 70, 72; Rotterdamsch Jaarboekje, 2e Reeks, 2e Jaarg. (1914), blz. 70, 4e Jaarg. (1916), blz. 17; Droogendijk-Moquette, Rotterdamsche straatnamen (in verbo: Paradijs). Hensen |
|