[Hondt, Vincent de]
HONDT (Vincent de) of Hont, geb. te Rousselaere in 1561, overl. te Haarlem (?) na 1633.
Hij is tweemaal gehuwd, n.l. eerst met Magdalena van der Mersch, en later te Haarlem (25 Jan. 1627) met Adriana Sebastiaens, een weduwe uit Rotterdam. Hij was ‘de bekwame oudste’ (S. Cramer) der doopsgezinde gemeente van de ‘Oude Vlamingen’ of ‘Huiskoopers’ te Haarlem. Reeds in 1606 wordt hij als zoodanig genoemd. Omstreeks 1620 werkte hij er samen met Lucas Philips, toen ook deze gemeente zich splitste in ‘Lucas Philipsvolk’ of ‘Borstentasters’, en ‘Vincent de Hondtsvolk’ of ‘Boudewijnsvolk’. De eerste groep, hoewel in de minderheid, bleef vergaderen in het gebouw aan 't Spaarne. De andere gemeente kwam samen in ‘het goud grendeltje’ aan de ‘Smalle Gracht’ en is waarschijnlijk kort na 1758 vervloeid. Verschillende pogingen tot hereeniging faalden. Al spoedig een, die uitging van een vergadering van oudsten niet alleen uit Holland en Friesland, maar zelfs uit Oost-Friesland, Polen, Pruisen, Danzig en Koningsbergen. Ook de Propositie of Voorstelling dat de eens geloofsgezinde Christenen niet behooren gescheiden te blijven, met een brief aan Vincent de Hondt, in 1631 door Claas Claasz (zie in dit deel, kol. 285) gedaan ten aanhooren van een talrijke vergadering, miste haar doel.
In 1633 volgden de bemoelingen van eenige leeraren uit Amsterdam, Dordrecht, Leiden, Rotterdam, Haarlem en Utrecht, die in druk deden uitgaan hun Vrede-bode aen onse lieve Vrienden den Broederen met haeren Dienaren ende Oudsten Vincent de Hondt tot Haerlem (Haarl. 1633). Dit boekje werkte alleen uit, dat in Juni 1649 te Haarlem een vergadering kon bijeen komen, die belangrijke besluiten nam.
Vincent de Hondt schreef: Een korte Bekentenisse ende rekenschap des gheloofs ende hope die in mij is, soo ik van over den tijdt van seven en veerligh Jaeren gehoort, aangenomen, ghelooft, ende ook gedurende den tijdt mijnes Dienstes (onweerdigh) anderen vooren gedragen, gheleert ende ghepredickt hebbe.... (1626; herdrukt Haarl. 1630, veel vermeerderd); Een korte ende grondige verklaringe van den Vrede Gods.... (Haarl. 1632); in de bibliotheek der Dpsgez. Gem. te Amsterdam is een ex. hiervan met geschreven aanteekeningen; Over de Drieeenheyt, Sendinge der Predikanten, Doop, Gemeynte Gods, Nagtmaal, Voetwassinge, Houwelycke Staat, Ampt der Overheyt, Mydinge, Vrije Wille, Verrysenis etc. met andere stukken van verschillende doopsgezinde schrijvers verzameld in: Jan de Buijser, Christelijck Huys-boeck, ende het eendrachligh gheluyt in den Geestelijcken Tempel Salomons, oft Gemeynte Jesu Christi (1643).
Zie: de Bie en Loosjes, Biogr. Woordenb. v. Prot. Godgel. in Ned. IV, 225 v.; Catalogus der werken over de Doopsgez. en hunne gesch. in de Bibliotheek der Ver. Doopsgez. Gem. te Amsterdam (Amst. 1919), 106, 173 v., 228; S. Hoekstra, Beginselen en leer der oude Doopsgez. (Amst. 1863), 192; Doopsgez. Bijdragen (1863), 58-60, 134-136, 155 v., (1876), 35, (1898), 6, aant. 1; S. Blaupot ten Cate, Gesch. der Doopsgez. im Holland enz. I (Amst. 1847), 317-319, 330: dezelfde, Gesch. der Doopsgez. in Groningen, enz. (Leeuw. en Gron. 1842) I, 60-63; zie over den familienaam (de) Hont: Petit, Repertorium Leid. 1907, kol. 1193, 1320.
Knipscheer