inlanders om te gaan. Na zijn bevordering tot vaandrig (1698) werd hij, wat men toen noemde, gechangeerd, d.w.z. dat hij overging in het civiele als hoofd op Cheribon met den rang van onderkoopman (1701). Hij trof het in dien tijd bijzonder, dat Joan van Hoorn (dl. VI, kol. 804) den 15en Aug. 1704 als G.G. de teugels van het bewind in handen kreeg. Deze landvoogd, die steeds een groot zwak voor stadgenooten toonde, verplaatste hem al dadelijk bij res. van 19 Aug. 1704 naar Batavia om onder zijn onmiddellijk toezicht gebruikt te worden tot de affaires van den inlander. Bij res. van 12 Dec. 1704 tot koopman bevorderd, werd hij met den sergeant-majoor (een militaire rang die toentertijd heel wat aanzienlijker was dan nu; hij stond gelijk aan dien van plaatselijk commandant) Meijnardt de Roy tot ‘gecommitteerdens’ voor de zaken van de inlanders benoemd. Bij res. van 1 Sept. 1705 viel hem het ambt van shabbandar en licentmeester ten deel, hetgeen een zeer winstgevende post was, tevens het presidentschap van boedelmeesters met den rang van opperkoopman. Aan dezen titel was het minieme tractement van 80 gld. 's maands verbonden, welke bezoldiging hem zeker niet in staat zal gesteld hebben om reeds op 6 Nov. 1709 te repatrieeren met een vermogen van 18000 rijksd. Dit bedrag is zoo nauwkeurig bekend, omdat alle naar Europa vertrekkenden hun vermogen te gelde moesten maken en het bedrag storten bij de Compagnie, die daarvoor wissels op de betrokken Kamer in Holland gaf. De O.I.C. wilde niets weten van kapitaalvorming in Indië, hetgeen den particulieren handel bevorderen en dus haar monopolie schaden zou.
Zie: de Haan, Priangan I; dezelfde, Oud- Batavia II 5, 16, 202.
Bartelds