[Heeckeren, Jacob van (2)]
HEECKEREN (Jacob van) (2), heer van Roderlo, geb. omstr. 1460, overl. in 1508, zoon van Evert (2) en van Eylarda van Metelen.
Hij werd heer van Roderlo na den dood zijns vaders, nam ijverig deel aan de vrijheidsoorlogen van zijn gewest, was in 1482 bij het beleg van IJselstein en werd daar met Jorden van Hekeren, wiens naam niet in de genealogie van H. wordt teruggevonden, gevangen genomen. Wegens zijn diensten aan de nationale zaak bewezen maakte hij zich Philips, aartshertog van Oostenrijk, tot vijand, die in 1504 de hooge heerlijkheid Roderlo (Ruurloo) aan Jacob v. H. ontnam en haar aan Johan van Wisch, heer van den Wildenborch, schonk. Jacob heeft het, zoo het schijnt, niet uit handen gegeven, want nog in 1555 deed Ermgard van Wisch er aanspraak op gelden.
Jacob huwde tweemaal; het tweede huwelijk 22 Maart 1507 met Aleid van Keppel, vrouwe van Westerholt, na 1562 overleden, dochter van Johan, heer van Westerholt, en van Fenne Kreynck. Uit dit huwelijk een zoon Evert (3), die voorgaat.
Zie: Nederl. Adelsboek (1925), 148; Herald. Bibl. (1882), 57: Tijdschr. Gesch. Oudh. en Statist. v. Utrecht (1841), 326-336; Ridderschap van Zutphen, 7.
Regt