[Hanna, van Recklinghausen]
HANNA, van Recklinghausen, dochter van den middeleeuwschen joodschen bankier Godscalke ‘van Rakelinchusen’, die met ‘siinre gheselscap juden’ groote bankzaken in den achterhoek en het Oversticht dreef en aan vele overijselschen edelen aanzienlijke bedragen borgde. Hanna, die ook in de bankzaken betrokken was. treffen wij het eerst in 1332 en 1333 te Lochem aan, waar zij met haar vader toen gevestigd was. Daar haar naam sinds 27 Mei 1349 plotseling uit de archiefstukken verdwijnt, moet zij in handen van de Sint Maartenslieden, de overijselsche kruisbroeders, zijn gevallen. Inderdaad betaalden die met de geroofde pandbrieven den utrechtschen bisschop.
Zie: Jac. Zwarts, Hoofdstukken uit de geschiedenis der Joden in Nederland (Zutphen 1929), 25 en 32 vgl.
Zwarts