[Hane de Steenhuyse, Constantia Joseph Ghislain Marie graaf d']
HANE DE STEENHUYSE (Constantia Joseph Ghislain Marie graaf d'), geb. te Gent 15 Nov. 1790, overl. te Andergem (provincie Zuid-Brabant) 18 Sept. 1850, was de derde zoon van J.B. graaf d'Hane de Steenhuyse, die volgt, en M.I. Rodriguez de Evora y Vega. Hij werd 27 Juni 1810 sous-lieutenant der cavalerie in het fransche leger, 13 Mei 1813 luitenant, 20 Juli d.a.v. adjudant van den divisie-generaal en 23 Maart 1814 kapitein.
Hij maakte den russischen en daarna den duitschen veldtocht mede. Hij onderscheidde zich 14 en 27 Aug. 1812 bij Krasnoi; op laatstgenoemden dag verdedigde hij een brug aldaar zoolang tot de cavalerie-korpsen van Nansouty en Montbrun en een bataillon infanterie de brug konden overgaan. Hij bekwam hierbij een. kogel in zijn arm, terwijl een paard onder hem werd doodgeschoten. Eenige maanden later had te zelfder plaatse een treffen plaats, waarbij een deel van Napoleons leger vernietigd werd. Na Waterloo ging hij over in het nederlandsche leger en werd 21 Sept. 1815 benoemd tot ritmeester bij de kurassiers. Op 19 April 1830 volgde zijn benoeming tot majoor bij dat korps.
Hij verklaarde zich in Oct. 1830 voor het voorloopig bewind te Brussel. Dit benoemde hem 22 Oct. tot luitenant-kolonel commandant van het 2e regiment jagers te paard en 25 d.a.v. tot kolonel.
Op 24 Maart 1831 werd hij door den regent Surlet de Chokier benoemd tot minister van Oorlog. Als zijn voorganger Goblet was hij uiterst ontevreden over den verwarden toestand, waarin het leger verkeerde en op 18 Mei d.a.v. verkreeg hij op verzoek ontslag. Hij werd weder kolonel der jagers en was een dergenen, die 15 Juli 1831 den nieuwen koning Leopold I aan de grens ontvingen.
Op 3 Aug. 1831 benoemde deze hem opnieuw tot minister van Oorlog, maar na de nederlagen, die het nederlandsche leger gedurende den tiendaagschen veldtocht aan het belgische had toegebracht, werd het beter geacht, een burger aan het hoofd van het ministerie van Oorlog te plaatsen, en werd d'Hane op 16 Aug. als zoodanig ontslagen en weder bij het leger ingedeeld. Op 28 Sept. d.a.v. werd hij adjudant-generaal der cavalerie, op 1 Oct. 1836 grootmeester van het militaire huis van Leopold I en 18 Juli 1842 luitenant-generaal en inspecteur generaal der cavalerie.
In 1843 werd hij wegens zijn gezondheidstoestand op zijn verzoek gepensionneerd.
Evenals de Failly (dit dt., kol. 526) en Goblet is d'Hane op ergerlijke wijze door Eenens voor verrader der belgische zaak uitgemaakt. Als cavalerist heeft hij wellicht zeer weinig schuld aan de groote fouten, die het belgische legerbestuur gedurende den tiendaagschen veldtocht gemaakt heeft, maar hij had op dat gewichtige tijdstip genoeg zelfkennis moeten bezitten om te begrijpen, dat hij de man niet was om in dezen toestand orde te scheppen.
Hij was ongehuwd. Hij had een natuurlijken zoon, dien hij gewettigd heeft, en wiens zoon, lid der Kamer van vertegenwoordiging en later gouverneur van Belgisch Limburg, zijn verdediging tegen Eenens op zich genomen heeft.
Ramaer