[Hamel, Hendrik]
HAMEL (Hendrik), geb. te Gorinchem 1630, aldaar ongehuwd overl. 12 Febr. 1692, zoon van Dirck en van Margaretha Verhaar, dochter van Hendrik en van Cunera van Wevelinckhoven. Volgens het dagregister van 1651 voer hij 6 Nov. 1650 uit het Landdiep van Texel op de ‘Vogel Struljs’, die 4 Juli 1651 op de reede van Batavia aankwam. Aan boord had hij als bosschieter ingeschreven gestaan. Dit behoeft er niet noodzakelijk op te wijzen, dat hij of zijn familie aan lager wal zou zijn geraakt. Als soldaat in dienst gaan bij de O.I.C. was voor vele ondernemende jongelieden het eenige middel om zonder groote kosten in Indië te komen. Te Batavia werd hij ‘soldaat aan de pen’, doch klom spoedig op tot assistent en boekhouder, waardoor zijn maandelijksch inkomen van 11 op 30 gld. kwam. In de laatste functie komt hij voor onder de bemanning van het jacht de Sperwer, dat 18 Juni 1653 van Batavia onder zeil ging om den nieuwen gouverneur van Formosa, den raad-extraord. Corn. Caesar naar Tayouan over te brengen. Al voer het door omstandigheden later uit dan wel dienstig was, daar ‘het moeson al hoog begon te verloopen’, zoo was toch de reis daarheen zeer voorspoedig. Kort bleef het daar voor anker, reeds 13 dagen later (29 Juli) zette de schipper Reynier Egberts de reis voort naar Nagasaki. Weldra stak echter een hevige storm op, die het schip op de kust van het eiland Quelpart deed te loor gaan. De Heeren XVII bejammerden het verlies van schip, lading en bemanning en vermaanden de indische regeering toch beter te letten op de moesons. Het belang van den handel moest hun voor alles gaan. Het droevig lot der opvarenden raakte vergeten, tot ruim 13 jaren later (Sept. 1666), op Deshima de tijding van mond tot mond ging,
dat acht wonderlijk toegetakelde Nederlanders met een zonderling vaartuig waren aangekomen. Het bleken schipbreukelingen van de Sperwer te zijn, w.o. Hendrik Hamel, die, op Quelpart aangespoeld en naar Corea gevoerd, in betrekkelijke vrijheid geleefd hadden in dat geheel onbekende, geheimzinnige land, waar zij zelfs nog een landgenoot hadden ontmoet, Jan Janse Weltevree, die evenals zij daar reeds een kwart eeuw geleden gestrand was. Er werd hun nu een verhoor afgenomen door de japansche autoriteiten, dat aan den keizer te Jedo gezonden werd benevens het verzoek hen te machtigen dit achttal verlof te geven het land te verlaten. Er ging nog een jaar mee heen voor die vergunning afkwam, zoodat zij eerst 28 Nov. 1667 Batavia terugzagen. Hamel bleef voorloopig achter, de overigen kwamen op 20 Juli 1668 hehouden in Nederland aan. Op hun verzoek om uitbetaling der gage gedurende hun gedwongen verblijf in Corea ging de Compagnie wel is waar niet in, maar uit medelijden werd toch een bedrag van 1530 gld. naar rato onder hen verdeeld. Intusschen hadden deze acht nog een gelijk getal maats achtergelaten. Ons hoofd op Deshima, Wilhelm Volger, en zijn opvolger, Daniël Six, riepen tot hun bevrijding de bemiddeling in van Japan, dat met Corea in relatie stond. Daaraan is het te danken, dat zeven van hen Sept. 1668 op Deshima en 8 April 1669 te Batavia landden. De achtste man, de kok Jan Claesz van Dordt, was volgens de ambtelijke stukken reeds overleden, volgens Nic. Wit sen (dl.IV, kol. 1473) had hij er echter de voorkeur aan gegeven achter te blijven, te meer daar hij met een vrouw van het land getrouwd was. Van Hendr. Hamelzelf is na zijn aankomst in Holland (1670) zeer weinig bekend. Hij moet nog eens naar O.I. geva-