school als om te leeren opgetoogen, 'k Heb bij geleerde nog weetgierige verkeerd.’ In de eerste jaren na zijn tweede huwelijk, waardoor hij vermoedelijk van gunstiger financieele uitzichten droomde, gaat het met het weversvak en met zijn lust daarin al minder en zoekt v.G. bij de pers zijn kostwinning. In den zomer van 1711 zit hij ‘tot aan (zijn) ooren in 't schrijven’. Dat jaar gaf de amsterdamsche uitgever Jacobus van Egmont (werkzaam van 1711-1722) ‘alwaer (van G.'s) verder uytkomende werken voortaan sullen sijn te bekomen’ een derde deel van v.G.'s werken uit, bevattende behalve ‘wat Bijstof om het werkje te vergrooten’ ‘alle desselfs voornaamste Heldestoffen naast twee Jaaren tijd gemaakt’. Aan het eind volgde een voortzetting van ‘alle gedichten, welke gediend hebben tot verciering van de Antwerpse courant (in deel I en II begonnen) sedert 11 Juny 1706 tot 23 Sept. 1710’. Naast de ernstige heldendichten in alexandrijnen stonden de boertige, de Harlequins met de Rarekiek, ‘de krijgsververrichtingen uit de jaren 1709-10 vertoonende’, waarvan no. 8 als ‘'t laatste spul’ werd aangekondigd, ‘daar heele troupen nuw met de Rarekieken roepen’ (Evenwel komt de platboertige, kromsprekende Waal in 1714 twee keer en in 1720 één keer terug).
Van zijn letterkundigen arbeid vóór 1710 geeft v.G. dit overzicht:
....Ik zag, eer ik 't zelfs had gedagt,
Veel van mijn werken met den Druk in 't ligt gebragt;
Daernaer begon ik om den Drukker te gerijven
Tweemaal 's weeks versjes in de Antwerpse krant te schrijven,
Dog tweemael wierd, dewijl een aer een grover toon
Begon te slaen als ik, die zoetigheyd verboôn;
Toen wierd ik aangezogt tot Harlekiene maeken,
Dog korts daernaer alweer genooddwangd dit te staeken,
Vermits men anders niet als alderhande slag
Van Harlekienen schier in alle steden zag.
Toen dagt ik weeklijks een Merkuur in 't ligt te geeven;
Dit is tot digt bij 't jaar voor mij alleen gebleven,
Maar 't eerste jaar was nog ten vollen niet verbij
Of elk viel weer aan de Merkuuren-maekerij,
Soo dat het langs de straet weer grimmeld van Merkuuren;
Se meenen, loof ik, dat er goud uyt is te puuren;
Maar 'k vrees, 't niet boven kwik of koper weezen zal.
Zoo vertelt van G. in de ‘Voorreeden’, die hij plaatste vóór den eersten jaargang van De Weekelijksche Amsterdamsche Merkuur, toen van Egmont dien gebundeld uitgaf (eind 1711). 't Is een periodiek op rijm; de in houd is het ‘Voornaamste Nieuws door heel Europa’. Onder het hoofd van verschillende landen wordt de krantenstof over oorlog,vrede, actie handel verwerkt, soms gekruid, meestal aangelengd; verder vult de praatgrage courantier de beide kolommen van 4 bladzijden 4o aan met wat hem meldenswaardigs voorkomt in of buiten de stad of in eigen zijn en doen. In September 1710 begonnen, werd de Merkuur voortgezet tot van G.'s dood. Het blaadje werd druk gevent en gekocht (voor 2 duiten), kreeg meer dan één concurrent, die het steeds vlug moest afleggen, en werd geregeld bij 52 nos door den uitgever gebundeld. Wel verdriet het wekelijksch Merkuuren hem soms, vooral bij ‘felle tegenstroomen’, als moeilijke huiselijke omstandigheden, lasterschriften, conflicten met den uitgever. ‘Maar soolang ik leef houw ik het aan de hand’ zegt hij een jaar nog vóór zijn