schreef de aartspriester ter Hulscher aan den Nuntius (Bijdr. H. XLII, 90), dat hij Joh. v. Gulick voordroeg als pastoor voor de statie den Helder, slechts enkele jaren te voren opgericht. Promoveatur ut amoveatur. Van Gulick (cum sit indolae morosae) had met zijn pastoor Vermeer voortdurend twist, welke zeer heftig geworden was. Bovendien had hij onder de voornaamste bestuursheeren van Zeeland beschermers, die meermalen op zijn promotie aangedrongen hadden. J.v. Gulick weigerde op onbescheiden wijze de statie den Helder aan te nemen. 19 Mrt. 1789. Hij kwam in opstand tegen zijn oversten, bleef gesteund door het stadsbestuur te Middelburg en verwekte veel opspraak, doordat hij en zijn partij zich hevig tegen den pastoor Vermeer verzetten. Deze vroeg ten laatste verplaatst te worden, hetgeen geschiedde, toen eindelijk een opvolger was gevonden in den pastoor van Lutjebroek, van Boxselt Juni 1791, die door het stadsbestuur geadmitteerd werd. Door zijn voorzichtig optreden bewerkte deze, dat 8 Aug. 1791 aan den aartspriester een begin van onderwerping van van Gulick gemeld kon worden. Pastoor Belderok van Zierikzee, een Vlissinger, die een ontmoeting met van Gulick had, trad als bemiddelaar op, evenals Arnold, de broeder van v. Gulick. 11 Sept. schreef J.v.G. opnieuw een brief van onderwerping aan den aartspriester. Zijn partij trachtte hem nog in Goes te plaatsen, waarvoor de aartspriester gewaarschuwd was. De burgemeester van Middelburg, Kien van Citters, diende nog een verzoek in ten gunste van van Gulick, die als pastoor werd geplaatst in het kleine Ilpendam, dat slechts 145 zielen telde. 9 en 15 Oct. 1791 hadden pastoor Arn. v. Gulick en pastoor van Boxselt het vertrek van J.v. Gulick uit Middelburg aan den aartspriester ter Hulscher geschreven. 5 Nov. 1791 ontving deze een nederige dankzegging van hem voor zijn
ontmoeting met den aartspriester. In Februari 1792 deed hij den eersten doop te Ilpendam, van waar hij 13 Nov. 1795 verplaatst werd naar de statie Werfershoef. In deze statie heerschte twist en tweespalt. Van Gulick was zeker de man niet om den vrede te bewerken; hij werd reeds 27 Oct. 1796 ontslagen en eenige maanden later benoemd tot pastoor te Kudelstaart. Verkeerd wordt in Bijdragen Haarlem XXX, 201, 203, beweert, dat hij van Ilpendam naar Kudelstaart werd gezonden. Aldaar werkte hij met voldoening tot zijn dood.
Zie: Bijdragen bisdom Haarlem VI, 397, XLI, 398 en v.v., XLII, 90, 134, 139, 142, 160, 161, 163, XLV, 373-378.
Fruytier