Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 8

[Gulick, Ludovicus van]

GULICK (Ludovicus van), geb. 21 Nov. 1813 te 's Hertogenbosch, overl. 31 Maart 1897 te Rotterdam, voelde zich reeds op jeugdigen leeftijd aangetrokken tot den geestelijken stand. De studiën hiervoor werden in die dagen zeer bemoeilijkt, daar bij koninklijk besluit van 1825 alle seminariën gesloten waren. Hij werd dan ook eerst gezonden naar een bijzondere school te Eindhoven. Daarna kon hij zich toeleggen op de wijsbegeerte en de godgeleerdheid op het seminarie van het bisdom 's Hertogenbosch.

Den 6den Januari 1835 trad hij te Nijvel in België in de Sociëteit van Jezus. Na een paar jaar te Namen en te Drongen aan de studie gewijd te hebben, werd hij leeraar eerst te Aalst en daarna van 1840-1845 te Katwijk, waar hij de dagen beleefde, dat de inrichting uit de handen der wereldgeestelijken overging in die der sociëteit. Na zijn godgeleerde studiën voltooid te hebben, keerde hij in 1849 voorgoed in het vaderland terug. Korten

[p. 646]

tijd was hij socius van P. Consen, den eersten provinciaal der nederlandsche provincie. In 1854 werd hij benoemd tot diens opvolger en vestigde als zoodanig zijn residentie in de parochie der H. Teresia te 's Gravenhage. Onder zijn bestuur vertrokken de twee eerste missionarissen naar N.O. Indië.

Na zijn aftreden verbleef P. van Gulick korten tijd te Culemborg en te Katwijk, en werd daarna tot rector van het college te Maastricht benoemd. Na vijf jaar werd hij voor de tweede maal provinciaal en daarna wederom rector te Maastricht. In 1880 werd hij naar Rotterdam gezonden, waar hij in 1897 overleed.

Kleijntjens