Velde te Haarlem. Van 1619 af was hij vermoedelijk meestal te Leiden werkzaam, van omstr. 1631/34 tot aan zijn dood in den Haag. Dat hij echter op deze plaatsen niet stil zat, maar het heele land doorreisde, dat bewijzen zijn schilderijen, waarvan omstr. 260 allerlei bekende plaatsen van Nederland voorstellen. Hij schilderde tot omstr. 1630 onder den invloed van Esaias v.d. Velde scherp geteekende, rijk gestoffeerde landschappen in klein formaat, daarna tot omstr. 1640 in de voor hem typische monotoon bruingele kleur, met minder stoffeering en meer lucht; ten slotte wederom geschakeerder in kleur en compositie. Zijn oeuvre is zeer omvangrijk: wij kennen van zijn hand meer dan 1200 schilderijen, zeven etsen, terwijl van zijn ontelbare teekeningen drie volledige schetsboeken en daarenboven duizenden losse blaadjes in verzamelingen en den kunsthandel bewaard zijn gebleven. Als zijn leerlingen worden genoemd N.v. Berchem, Jan Steen e.a., belangrijker echter is zijn algemeene invloed op zijn tijdgenooten en het nageslacht. J.v. Goyen en Salomon Ruysdael zijn de hoofdmeesters van de nederlandsche landschapschilderij vóór Jacob v. Ruysdael. De volle waardeering van zijn kunstenaarschap bracht eigenlijk pas de tweede helft der 19e eeuw; waarschijnlijk is vóór dien tijd nog veel van zijn werk verloren gegaan.
Zijn portret met zijn dochters bevond zich in 1897 bij graaf d'Oultremont te Brussel (zie Oud-Holland XIV, 122); gegraveerde portretten door C. de Moor naar G. ter Borch, door C. Ploos van Amstel en J. Houbraken.
Zie: Orlers, Beschrijving der stad Leyden (1641); O. Hirschmann in Thieme-Becker (1921); Hofstede de Groot, Verzeichnis III (1923); Dutuit, Manuel de l'amateur des estampes IV, 523.
Kossmann