Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 8
(1930)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 506]
| |
of vroeger, overleden omstr. 1460, zoon van Egbert, hiervoor, en van Elisabeth van Voerst. Ofschoon een zeer rijk en aanzienlijk edelman, treedt hij in zijn tijd weinig op den voorgrond. Een krijgshaftige figuur is hij zeker niet geweest. Talrijke acten van hem uitgaande, of waarin zijn naam wordt vermeld, bestaan (zie Tijdr. Reg.), maar slechts een enkele is van eenig belang. Gelijk zijn vader was hij een groot begunstiger der geestelijkheid, aan wie hij herhaalde malen schenkingen deed; de prior en het convent van Albergen, maar vooral heer Roelof Begher, Beggher, ‘kerkheer in den tijd op Almeloreveen’ genoot van Johan's vrijgevigheid (Tijdr. Reg. II, 225, 237, 257, III, 28). Verder bepalen zich die acten hoofdzakelijk tot transporten, vrijmakingen e.d. Johan, voor het eerst met zijn ouders vermeld op St. Gallen 1408 (Tijdr. Reg. II, 167), draagt in 1457 zijn heerlijkheden Almelo en Vriezenveen op aan zijn neef Sweder van Hekeren, genaamd Rechteren; deze verkocht ze in 1470 aan zijn broeder Otto, waarna Almelo steeds in het geslacht Rechteren is verbleven. In 1448 was Johan nog ongehuwd, doch hij huwde (volgens de meeste genealogieën) in 1452, dus op vrij hoogen leeftijd met Johanna van Reede van Saesveld, een jong meisje, dat niet vóór 1434 of 35 en niet nà 1436 kan zijn geboren. Zij was de dochter van Hendrik v.R. (dl. III, kol. 1044), heer v. Saesveld en Brandlecht, en van diens tweede vrouw Johanna van Thye. Johan en zijn vrouw vernieuwen 22 Nov. 1452 de privilegiën van Vriezenveen. Na den dood van Johan is Johanna van Reede hertrouwd: in 1470 komt zij voor als gade van Lubbert van Langen tot Engelraad en had toen een jaarrente van 150 rijnsche guldens op de heerlijkheid Almelo (Arch. van Enghuysen). Regt |
|