[Ese, Johan van Hekeren van der (1)]
ESE (Johan van Hekeren van der) (1), Johan van der Ese, Johan van Hekeren geheten van der E., geb. omstr. 1330, overl. na 1397, zoon van Frederik (3), hiervoor, en van Maria van Honnepel.
Hij bezegelde 6 Juli 1352 als Johan van Heker de getuigenis van Johan ter Weldamme, waarbij deze verklaart aan de stad Zutphen kwijt te schelden de gevangenis van Berend Weniking, zijn eigen man. J. v.d. E. voert hier als wapen een kruis (Zutph. Archief). In het archief van Rechteren berust een lijst zijner leenmannen, die tusschen 1357 en 1365 moet opgemaakt zijn (Nijhoff, Bijdr. N.R. I, 264), waaruit blijkt, dat hij, ofschoon een jongere zoon, verre van onbemiddeld was. Hij bezegelt 25 Januari 1359 mede den landvrede tusschen de Heeckeren's en Bronckhorsten en den graaf van Cleve gesloten (Nijhoff, Gedenkw. II, no. 89) en zegelde toen weer met een kruis. 22 Februari 1362 verpandde hij zijn goed de Eze aan zijn broeder Egbert, kanunnik van St. Walburg te Zutphen, voor 800 oude schilden, waarschijnlijk om geld te krijgen voor den oorlog, dien zijn broeders Frederik, heer van Rechteren en Evert, heer van Almelo, met den bisschop van Utrecht voerden. Toch leende hij in 1364 geld aan den graaf van Cleve en ontving daarvoor de Hetter in onderpand. Johan bezegelde ook 9 Mei 1367 den vrede van den utrechtschen bisschop Jan van Verneburg met zijn broeders. Was hij nog in 1369 bevriend met de stad Deventer (Stadsrek. v.D. Maandag na Symonis et Jude 1369), later was hij daarmee in openbare veete; hij komt in 1372 voor als hoofdheer van een aantal edelen, die de stad Deventer ontzegd hadden (Oervedeboek v.D.). Waarschijnlijk was die veete uitgebroken bij den vernieuwden oorlog tusschen de Heeckeren's en Bronkhorsten en in 1374 wordt melding gemaakt van de gevangenneming door Johan van twee deventer schepenen, Dirc bi den Brinke en Arend Upper Heest. Bij dien vernieuwden oorlog was Johan raad
‘dilectus consiliarius et amicus’ van hertogin Mechteld. 7 Febr. 1375 was hij getuige, 2 Nov. 1376 de eerste der
knapen en in 1377 ambtman op de Veluwe voor hertogin Mechteld (Nijhoff, Gedenkw. III, 25, 27, 29, 31, 34). In 1376 bezegelt hij den zoen, mede van al het voorgevallene, tusschen den graaf van Blois, echtgenoot van Mechteld en eenige Bronckhorstgezinde edelen gesloten. Het laatst wordt Johan v.d. Ese genoemd 12 Febr. 1397 (Tijdrek. Reg. Arch. Ovl. II, 48).
De naam van ijn vrouw is onbekend. Hij had een zoon, Evert van der Ese, die een groote vermaardheid kreeg als geneesheer en later als geestelijke. Zie over hem dl. II, kol. 441. (Wat aldaar van zijn vrouw wordt medegedeeld, moet vervallen, zie op Evert (2) hiervoor.)
Zie: W. de Haas in Herald. Bibl. IV (1882), 26, 27.
Regt