beurtelings te Arnhem, Goch en Cleve zou vergaderen. Toen hertog Reinald met de hertogelijke waardigheid werd bekleed, rekende hij tot zijn getrouwen ook Frederik. Vrijdag na Paschen 1361 deed deze nog uitspraak in een geschil tusschen Zutphen en Deventer en nam 25 Mei 1361 deel aan den voor Reinald zoo ongelukkigen slag bij Tiel; met verscheidene van zijn partijgenooten, deelde hij de gevangenschap van hertog Reinald, die van zijn hertogstitel werd beroofd. Of de gevangenschap van Frederik lang duurde weten wij niet. Maar zeker is, dat hij van nu af zich meer met de overijselsche zaken dan met de geldersche inliet.
Hij komt in 1359 als scholtus van Salland voor en moest tot zijn ergernis zien, dat aldaar bij vergunning van Karel IV door bisschop Jan van Arkel een vrijstoel werd opgericht. Dit gaf aanleiding tot vijandelijkheden, waaraan Sweder, heer van Voerst en Keppel, Frederik v.H. en zijn broeder Evert, heer van Almelo deelnamen. Waarschijnlijk was Frederik niet bij de verrassing van Zwolle door Sweder van Voerst in Oct. 1361 en bevond hij zich nog in krijgsgevangenschap. Het slot Voerst werd daarop door den bisschop, gesteund door Eduard van Gelre en de Zwollenaars belegerd, 9 Nov. 1362 ingenomen en verwoest, terwijl Sweder gevangen werd genomen. Hij ontsnapte wel, doch overleed 21 Jan. 1363, waarop een verzoening tusschen den bisschop, Sweder's kinderen en de gebroeders Frederik en Evert van Heeckeren volgde (Maandag na St. Odulf 1363). Dat die verzoening welgemeend was, blijkt daaruit, dat de bisschop door Frederik financieel werd geholpen. Op St. Walpurgisdag 1363 bekent de bisschop aan F.v.H., ridder, onsen swagher (!) 3300 pond deventersch geld schuldig te zijn, waarvoor hij hem het goed Luttenberg (onder Haaksbergen) verpandt. Zondag na Paschen 1364 verpandde de bisschop ook aan F.v.H. en zijn vrouw Lutgardis en aan Evert v.H. en zijn vrouw het hooge en lage gericht van Haaksbergen, mits zij er geen nieuwe vesting zouden bouwen. Het schijnt dus dat de herhaalde oorlogen de kas der van Heeckeren's nog niet hadden uitgeput. Nog eenmaal vatte Frederik de wapens op tegen den bisschop Jan van Verneburg; het was vóór 1367 dat F. met den utrechtschen domdeken geschil kreeg over de nieuwe tienden, grove en smalle, van Emmermarck bij Dalfsen. Frederik, hoewel door zijn broeder Evert gesteund, was hierin niet gelukkig: de bisschop deed hem in den ban, waarvan hij niet werd ontheven dan nadat Donderdag na O.L. Vrouwe Hemelvaart
1367 een verdrag was gesloten waarbij Frederik een boete werd opgelegd en hij den bisschop verscheidene voordeelen moest afstaan
(Arch. van Almelo). Sedert leefde hij met den bisschop in vrede; in 1373 stichtte hij met zijn vrouw de kapel te Rechteren en zij maakten 1377 hun testament ten overstaan van bisschop Jan v. Verneburg en Wolter heer van Voerst en Keppel.
Frederik bezat Hekeren bij Steenderen, de havezathe Rhaen en waarschijnlijk ook Hekeren bij Goor (beleend 1381?). Hij stierf 1386. Zijn gade waarmee hij vóór 1347 was gehuwd, was Lutgardis van Rechteren, of van Voerst genaamd Rechteren, dochter van Sweder van Voerst genaamd R. en van Margaretha van Rechteren. Deze echtgenoote was Frederik reeds ontvallen, hem minstens 7 kinderen nalatende t.w. Sweder van H. genaamd Rechteren, heer van Rechteren, Hekeren en Rhaen, drost van Coevorden en ambtman van Drenthe; uit hem spruit het geslacht van Rechteren; Frederik, gehuwd met Margaretha van Culen-