[Dijk, Antonius van]
DIJK (Antonius van), geb. 15 Maart 1791 te Ulvenhout, overl. 13 Juli 1848 te Breda. Zijn latijnsche studiën verrichtte hij te Turnhout, waarna hij zijn theologie studeerde in het seminarie IJpelaar. Tot priester werd hij gewijd te Brussel 22 Juli 1814. Reeds in 1815 vinden wij hem te IJpelaar als professor der wijsbegeerte, terwijl hij tevens de H. Schrift verklaarde, daarna als professor der godgeleerdheid. Uitmuntend in geleerdheid, evenals in godsvrucht en nederigheid had hij tot zinspreuk gekozen: ‘in prudentia et simplicitate’. Hij werd 11 Sept. 1832 benoemd tot President van het seminarie. Om zijn verdiensten benoemde Z.H. de Paus hem 18 Nov. 1846 tot Bisschop van Adrus i.p.i. en tevens tot eersten coadjutor van Mgr. van Hooydonk met recht van opvolging. Mgr. van Hooydonk, geassisteerd door Mgr. van Wijckerslooth en Mgr. Zwijsen, diende hem de bisschoppelijke wijding toe. Slechts 2 jaar bestuurde hij het vicariaat van Breda.
Zie: Krüger, Gesch. v.h. bisd. Breda, 447.
Kleijntjens