Aug. 1612 een remonstrantschgezinde synode is gehouden ‘in den convente van St. Catharina in den grooten refectoor aldaar’ (zie Reitsma en van Veen, Acta VI, 328-344), waar ook Wtenbogaert (dl. II, kol. 1469-1472) was. Opvallend is zijn na 1620 veelszins besproken verzoenende houding tegenover de remonstranten; ongetwijfeld in verband met het feit, dat hij de geldersche synode van 25-29 Juli 1620 als correspondent van Utrecht (pas uit Arnhem gekomen) heeft bijgewoond. Het is weinig bekend hoe de geldersche synode terstond na de dordtsche synode van 1618 en 1619 maatregelen heeft beraamd, die konden leiden tot wederopneming der uitgestooten remonstrantsche predikanten (zie op Henricus Leo dl. VI, kol. 936). Wie van dit streven op de hoogte is verklaart gemakkelijk de betuiging van Dunganus in 1627, dat hij zich niet met de onderteekening van een zóódanige akte kon vereenigen, die ten koste van de dordtsche canones zou zijn. Immers de dordtsche synode had uitdrukkelijk uitgesproken: dat ‘God niet de oorzaak van de zonde’ was, wat het eigenlijke struikelpunt van de remonstranten was. Deze plannen leden feitelijk schipbreuk door tegenzin aan beide zijden, doch pleiten zeer voor het karakter van den contra-remonstrant Dunganus, die nog (voor zoo ver ons blijkt) in 1629 in deze richting werkzaam was.
Hij schreef: Pacificatie der Ont-ruster gemoederen. Over het droevigh dispuyt der kercken onses landts. Waer inne (om voor te komen meerder ongerustheyd, ende te bevorderen d'oude vrede die na God en waerheyt is) het verschil duijdelijck ende sedighlijck wordt geëxamineert (Prov. 23:23) (Arnh. 1618); Redenen van consideratien: dienende om de gereformeerde ghemeijnten bij den anderen te houden, ende so veel doenlyck, alderhande scheuringe onder de selve te voorhoeden. Genomen ende getrocken uyt de schriften ende boecken der remonstrantsche leeraren, ende t'samen gestelt tot vrede ende ophouden van vordere verdeeltheyden (Utr. z.j.[1626]). [Dit werk is behandeld door Carolus Ryckewaert, remonstrantsch predikant, zie in dit deel in voce, in zijn geschrift: Consideratien van eenighe ledematen vande ware, suyvere, christelijcke ghereformeerde kercke op 't boecxken van C.v.D. onlancx tot Utrecht uytghegheven met den titel: Redenen van consideratie etc. (z. pl. 1626). Daarop schreef Dunganus weer: Salvatien van 't geschrift onlangs uyt-gegeven tegen de remonstrantsche afgesonderde vergaderingen.... Nodigh by dese tijd gelesen te worden om te verstaen of de verbodene bysondere byeencomsten der remonstrants-gesinden hier te lande wettelyck of onwettelyck zijn (Utr. 1626). Voorts: Den vreedsamen christen, voorghestelt in een christelijcke ende zedige aensprake aen den remonstranten over haren vryen gods-dienst (Utr. 1628); en Tsamenspraeck tusschen Man ende vrou.... (z. pl. 1630) over hetzelfde onderwerp.
Zie: van Langeraad en de Bie, Biogr. Woordenboek van Protest. Godgel. in Ned. II, 656-659; A.C. Duker, Gisbertus Voetius II (Leid. 1910) (bijlagen, blz. VII, LXXXVII), III (Leid. 1915), 103, vooral aant. 3; Acta der geldersche synoden, in het archief van het provinciaal kerkbestuur van Gelderland te Arnhem (1620-1630).
Knipscheer