van honderdduizend steenen ten behoeve van den stadsmuur werd hem vergund derwaarts terug te keeren. Hij kocht echter de steenboete af met 15 pond Vlaamsch. Bij de inhuldiging van den nieuwen landsheer Karel V (14 Mei 1515) werd hij, toen weer burgemeester en reeds ridder van Jeruzalem, tot ridder geslagen. Dit belette intusschen niet, dat wederom een hevig verzet ontstond tegen zijn willekeurige regeering. Men hoorde hem beschuldigen van wederrechtelijke inbezitneming van onbeheerde nalatenschappen, bevoordeeling van engelsche kooplieden ten koste van de stedelijke belangen, van omkooping, verraad van ambtsgeheimen en knevelarijen. Het vuur werd hem zoo na aan de schenen gelegd, dat hij ten slotte Zeeland den rug toekeerde om zich in Opper-Gelre te vestigen, waar hij later stadhouder en rentmeester van hertog Karel van Gelder in het Overkwartier geworden is, blijkens een akkoord van 21 October 1531 tusschen Oirlo en Venray (thans nog in het archief van Venray), waarin hij genoemd wordt Jacob van Dumborch, ridder, heer tot Sent Agatha en Sent Johanneskerken.
Hij werd belast om de ketters in het Overkwartier op te sporen en te vervolgen; kreeg de heerlijkheden Oostrum en Spraelandt in tocht van Jan II van Eijll, heer van die plaatsen en Geijsteren, en werd daarmede 27 September 1532 beleend. In de eerste helft van 1534 was hij als hertogelijke raad mede belast met het getuigenverhoor over het betwiste huwelijk tusschen Dirk Schenck van Nydeggen, heer van Bleijenbeek, en Aleid Custers. Wegens zijn slechte administratie, hij was over de 4000 gulden schuldig gebleven, en zijn vrij tyranniek optreden als stadhouder, viel hij in ongenade bij den Hertog, die de heerlijkheden Oostrum en Spraelandt tot zich trok en daarmede 20 Juli 1535 Aert van den Gruythuys (vgl. artikel) beleende. Hij huwde driemaal: 1e Dorothea van Schengen, 2e Agnieta Ruichrock van de Werve, 3e Elisabeth Schenck van Nydeggen (overl. 11 Dec. 1551), dochter van Otto, heer van Walbeck en weduwe van Otto van Bylandt, heer van Well (vgl. dl. IV, kol. 371). Uit het tweede huwelijk sproot een dochter Maria, erfgename van het huis de Werve (overl. te Geysteren 25 Aug. 1561), welke met Jan II van Eyll, heer van Oostrum, Spraelandt en Geijsteren (overl. in 1545) huwde. Hun grafsteen bevindt zich in de kerk te Geijsteren.
Zie: M.J. Janssen, Historie der aloude heerlijkheidt Spraelandt-Oostrum in Publ. de la soc. hist. et arch. dans le duché de Limbourg (1896-97), 32-36; H. de l'Escaille, Les fiefs du haut quartier de la Gueldre (1326-1598) in hetzelfde (1894), 147; dez., Genealogie van Eijll in hetzelfde (1896-97), 341-342; Jos. Habets, Geschiedenis van het bisdom Roermond II, 9; W. van Gouthoeven, D'Oude Chronycke ende Historien van Holland (Dordrecht 1620), 98; M. Smallegange, Cronyk van Zeeland (1696), 477; W. te Water en J. van Grijpskerke, Het hoog adelijk en adelrijk Zeeland (1761), 142 e.v.; Lantsheer, Zelandia illustrata I (1879), 254; H.M. Kesteloo, Domburg in woord en beeld (1913), 6; Ned. kasteelen en hun historie III (1915), 1 en v.; Buiten (1912), 579, (1923), 93; J.H. Vernhout, Wapens van Zeeuwsche geslachten in eene Limburgsche dorpskerk in het Archief, uitgegeven door het Zeeuwsch genootschap der wetenschappen (1926), 15-18; H. Ferber, Geschichte der Familie Schenck van Nydeggen; Mededeelingen van M.J. Janssen, pastoor van Meerlo d.d. 19 Dec. 1927.
Bartelds, Verzijl