[Comhair, Gerrit]
COMHAIR (Gerrit), of Komhair, Kumhaer, geb. te Zaltbommel, overl. 15 Dec. 1415 te Lund. Hij stamde uit een bommelsch geslacht. In de tweede helft der 14de eeuw vestigde hij zich te Deventer. Zijn vader heette Gozewijn Comhair. Zijn eerste echtgenoote, Bertha, schonk hem één zoon, Gozewijn (dl. II, kol. 310), die later bisschop is geworden op IJsland. Zij werden in Deventer gerekend tot de aanzienlijke families. Gerrit was goudsmid en een man van fortuin. In de jaren 1393-97 diende hij bisschop Frederik van Blankenheim als ambtman van Salland. Hij behoorde tot de bevorderaars der ‘moderne devotie’ en onderhield vooral vriendschappelijke betrekkingen met Joannes Brinckerinck (dl. I, kol. 463) en zijn klooster in Diepenveen, welks bouw hij heeft gesteund. Herhaaldelijk is hij opgetreden als geldschieter van den bisschop van Utrecht, o.a. toen deze oorlog voerde tegen Koevorden. Toen hij het een tijd later waagde om zijn hoogen debiteur aan te spreken, geraakte hij in ongenade en zag hij zich omstreeks 1402 genoodzaakt om uit te wijken naar den vreemde. De Comhair's waren een wijdverspreide familie van goudsmeden en muntmeesters. Men vond ze in Scandinavië en Lübeck, maar ook in Chambéry. Daarom zal Gerrit wel spoedig in den vreemde zijn weg hebben gevonden. Reeds vóór 1412 wordt hij vermeld als muntmeester te Lund en gunsteling van koning Erik XIII van Pommeren. Herhaaldelijk keerde Gerrit Comhair terug op den vaderlandschen bodem, om familie en vrienden te bezoeken en orde te stellen op zijn zaken. In 1410 overleed zijn echtgenoote en niet lang daarna huwde hij de nog zeer jeugdige Alijd ter Poorten (dl. VI, kol. 1145) uit Deventer. Dit huwelijk is kinderloos gebleven. 7 Dec. 1415 maakte Gerrit zijn uiterste wilsbeschikking in de munt te Lund en enkele dagen later stierf hij.
Zie: Archief Gesch. Aartsbisd. Utrecht, 51 (1925), 101-173, H.J.J. Scholtens, Gozewijn Comhair, karthuizer en bisschop van IJsland