| |
[Bourgondië, Philips van]
BOURGONDIË (Philips van), heer van Beveren, overl. te Brugge 4 Juli 1498, was een zoon van Antonie (zie art.) en Maria de Viéville. Gelijk uit hetzelfde artikel reeds bleek, was hij een van de trouwste verdedigers van de zaak van Maria, in verschillende van haar landen door Lodewijk XI bedreigd na de catastrophe van Nancy. En kloekmoedig St. Omer verdedigend tegen fransche pogingen, weerstond heer Philips tevens 's Konings
| |
| |
bedreiging met het leven van zijn gevangen vader, waaraan de vorst echter geen uitvoering heeft gegeven ondanks de standvastige trouw van de bijtijds in staat van verdediging gestelde plaats.
Philips van Beveren, blijkens gewaagde aanslagen, als bij Thérouanne (zie Chron. v. Vl.), een vermetel partijganger, wordt genoemd onder de aanzienlijke heeren, die medestreden in den slag bij Guinegate (7 Aug. 1478). Hij, kamerheer en raadsman van den hertog, was toen reeds ridder van de Vliesorde, daartoe immers gekozen op het kapittel van Mei van dat jaar, te Brugge gehouden, hetzelfde, waarop de zaak van zijn vader (zie art. Antonie) onderzocht was. Als hij ongeveer 3 jaar Iater de vergadering der Orde te 's Hertogenbosch in persoon had bijgewoond, waar hij zich in werkelijkheid had doen vertegenwoordigen door den graaf van Nassau, dan had hij kunnen hooren, hoe Max. de zaak van diens vader, op nieuw ter sprake gebracht, verdedigde op grond o.a. hiervan, dat Antonie het Ordelint van den Koning van Frankrijk niet had willen aannemen, maar dat van de Vliesorde was blijven dragen. Maar ook diens zoon zou het - een tien jaar later - met deze aan den stok krijgen. Feit is het, dat Beveren volstrekt niet steeds één lijn is blijven trekken met Max., met name tegen de oproerige Vlamingen. Integendeel.
Het begon al spoedig na den dood van Maria, wier laatste jacht hij ook had meegemaakt, gelijk het tragisch afscheid aan haar ontijdig sterfbed (d. VI, kol. 1002), dat met name de Gentenaren zich het toezicht over haar kinderen aanmatigden en hen in hun macht namen.
Tot het regentschap, dat zij over den jongen Philips, als souverein te Gent geïnaugureerd (10 Jan. 1483), en Margaretha aanstelden, behoorde ook Philips van Bourgondië, heer van Beveren als één van de (4) Raden. In het geschil, dat vooral over de ‘mambournie’ (niet te verwarren met de ‘tutelle’) tusschen de Vlamingen en Max. ontstond, trad, evenals Philips van Kleef (zoon van Adolf van Ravestein) ook de heer van Beveren meermalen aan de zijde van eerstgenoemden, ook en vooral juist na den vrede van Atrecht (23 Dec. 1482) hevig voortwoedend. Duidelijk blijkt dit ook uit een der documenten, betrekking hebbend op de voogdij, Max. betwist door de Staten van Vlaanderen en mede door Philips van Bourgondië onderteekend (men zie den brief van dat college aan eerstgenoemde, er ten onrechte reeds roomsch-koning genoemd en gedateerd 13 Oct. 1483, met diens antwoord daarop, door repliek weer gevolgd, bij Kervijn de Lettenhove, Hist. de Flandre V, 5263 s.). Maar toen Jacob van Romont (uit het huis van Savoye), tot kap.-gen. van Vlaanderen benoemd, 12 Dec. naar Anna van Beaujeu gezonden werd om de hulp van Frankrijk in te roepen tegen den aartshertog, werd die al te particularistische politiek in de overige Nederlanden als verraad gevoeld, die weigerden Romont als luit.-gen. van Philips te erkennen. Trouwens ook Beveren, die aan die zending nog had deelgenomen (volgens P. Pélicier, Lettres de Charles VIII I (1483-1488) 370 s) keerde (evenals ook weer Kleef-Ravestein) spoedig den onrustigen democraten den rug toe, met wie de strijd voor Max, na een mislukte verzoeningspoging van een aantal Vliesridders, onder wie ook Beveren, onvermijdelijk was of scheen.
We zien Philips van Beveren ook weer als een der onderhandelaars bij den vrede van Brugge, die, voorloopig althans, wederom een einde maakte aan de krijgsverrichtingen. De schrijvers, die, gelijk de la Marche en Kervijn (anders daarentegen van Mieris, O. Delepierre in Chron. des faits et gestes admirables de Max. I durant son mariage avec Marie de Bourg.)
| |
| |
hem daarbij voorstellen als vertegenwoordiger der opstandelingen moeten zich wel vergissen, aangezien van Beveren vermeld wordt (bij de Smet, Mém. hist. sur la guerre de Max. in Mém. Ac. Roy. T. XXXV (Brux. 1865) 14 - met verwijzing naar Despars, Chron. v. Vlaand. IV, 222) onder de krijgsoversten van Max., die hem, zonder op tegenstand meer te stuiten, den weg naar Brugge openden, ook al wilde Beveren niet kapitein van die stad worden als opvolger van den van de amnestie uitgesloten heer van Gruthuse. En het was van Gent uit, waarheen een geheime zending uit Brugge geslaagd was, dat de heer van Beveren met anderen gezonden werd naar laatstgenoemde stad, waar het 23 Juni tot het bovenbedoelde accoord kwam met den aartshertog, die thans als ‘mambour’, zoo goed als ‘tuteur’, ook door de weerspannige Vlamingen erkend werd (ook 28 Juni als datum van onderteekening genoemd).
In elk geval, geen 14 dagen later, immers, 6 Juli 1485, kon daardoor te Mariakerke eindelijk de ontmoeting plaats hebben van Max. met zijn zoon, van waar het gezelschap naar het nabijgelegen Gent optrok, waartoe ook de heer van Beveren behoorde, evenals diens vader (zie Antonie).
Maar spoedig verwijderde Max. zijn zoontje uit de woelige stad, waar het kort na den intocht weer tot, ook door duitsche krijgsknechten gaande gemaakte, rumoerigheden kwam, die Ravestein en van Beveren tevergeefs hadden trachten te voorkomen, maar die toch betrekkelijk spoedig gestild waren. Bij nieuwe geschillen in 1487 begaven zich Philips van Kleef, Antonie, bastaard van Bourgondië en zijn zoon, de heer van Beveren naar Termonde, met opdrachten van Max. Wederom brak er tegen deze, een aantal maanden te voren roomsch-koning geworden, verzet uit van de Gentenaren, opnieuw verbonden met de Franschen (dl. VII, kol. 956-957).
Niet alleen de gilden te Gent en elders namen het, afgezien van hun andere grieven, Max. kwalijk, dat hij, inbreuk makend op den vrede van Atrecht, den oorlog met Karel VIII hernieuwde, ook deed dit een groep edelen, onder wie ook Beveren, waartoe misschien zijn verwantschap met heer Wolfert van Borselen meewerkte, wiens schoonzoon hij kort te voren was geworden en op wien diens heerlijkheid Veere overging.
Ook te Brugge werd het, mede door handelingen van Max. en aanhangers, woelig, welke onrust de heer van Beveren en andere heeren nog trachtten te bezweren (J.L.A. Diegerick, Corr. des Mag. d'Ypres (Bruges 1853), 33. Het was toen 4 Febr. 1487 (1488 n.s.).
En het geschiedde één dag later, dat Max. uitgenoodigd werd om zijn intrek te nemen op het Craenenburg. Van Beveren toonde zich vóór alles Philipsgezind; dezen jongen vorst vertegenwoordigde hij, een der groote heeren van den bloede, kort daarop te Brugge, waar hij en zijn medegezanten met den roomsch-koning spreken (20 Maart). Dan zien we hem en Ravestein en vertegenwoordigers van verschillende gewesten te Sluis, en onder de afgevaardigden, die zij hebben gezonden naar Gent behoorde ook ‘Monseigneur Antoine, le bâtard de Brabant’ met het doel om te bemiddelen. Zij wantrouwden hun veiligheid te Gent en verzochten den Staten de bijeenkomst te doen houden te Brugge of te Damme. En ook als de afgevaardigden van Brabant enz. te Gent komen, blijven Ravestein en Beveren nog te Sluis. Beiden laten zich dan ook vertegenwoordigen op de Statenvergadering, zich over hun afwezigheid verontschuldigend, omdat in hun hoedanigheid van Vliesridders bijzondere eeden hen binden aan den Koning.
| |
| |
Maar men wilde hen gaarne te Gent hebben, waarin zij toestemden op voorwaarde van gijzelaars; doch de Gentenaren wilden alleen maar brieven van vrijgeleide geven. Intusschen drongen de Heeren van den Bloede er bij de afgevaardigden van Brabant op aan, dat zij zich met die van Vlaanderen in betrekking zouden stellen om te onderhandelen over den vrede en de bevrijding van den roomschkoning. Diens vader naderde al langer hoe meer met zijn troepen. Die van Vlaanderen maakten ten slotte (16 Mei 1488) op bepaalde voorwaarden hun accoord met Max. op diens eerewoord. Behalve hij zelf leggen ook o.a. de heer van Beveren en verschillende Staten, ook die van Vlaanderen, den eed af op dat vredesverdrag. De eerste met andere Raden van Philips bevestigen het pardon, uitgesproken door Max. na zijn vrijlating, door een verklaring, gepubliceerd in Oct. Philips van Kleef stemt erin toe als gijzelaar naar Gent te gaan, waar hij afstapt in het hotel van den heer van Beveren.
Maar reeds toonden de benden van Albrecht van Saksen hun moedwil, de roomsch-koning zijn woordbreuk. Philips van Kleef bleef echter zijn woord getrouw; de Vlamingen benoemden hem tot kap.-gen. van hun leger. Philips van Bourgondië, heer van Beveren, die, evenals hij, het verdrag van 16 Mei bezworen had, behoorde (volgens Kervijn, II, 458) onder degenen, die diens voorbeeld volgden, Beveren, immers eveneens tuk op zijn eer, gelijk hij in 1477 reeds te St. Omer bewezen had (waarover boven en Barante, II, 575).
Doch duidelijk is dat alles niet, te minder daar ook hij, op een tractement van ƒ 1200, gouv. en kap.-gen. van Vlaanderen (ten onrechte vermoedelijk voor kapitein, en dan in bourg. oost. dienst) te zelfder tijd genoemd is (volgens I' Espinoy, Recherches des Antiquités et Noblesse de Flandres aangehaald bij J. Ermerins, Zeeuwsche Oudheden III, 2, bl. 7). Was niet kort te voren (1487), door Max. daartoe benoemd, die ermede den grondslag legde tot de ned. zeemacht, het ambt van admiraal der vloten geschapen, Philips van Beveren dus als onze eerste admiraal opgetreden (hoe dan ook tegen den zin der Staten: Blok, Holl. stad in de Bourg. Oost. periode, 51). Ontsloeg hem dan nu Max. uit dat ambt, als hij zich aansluit bij de Vlamingen tegen hem? Er blijkt niets van. Wel integendeel, hoe in 1488 Beveren (met den stadhouder van Holland) ‘admiraal van de zee’ voor Max. Cadzand inneemt en zijn omgeving, in het alg. het vlaamsche land, deerlijk plundert. En weltreffen we, ongeveer in den tijd van Gents onderwerping, Philips van Bourgondië-Beveren onder de gasten aan van overste Wilwolt van Schaumburg (zie art. en diens, daar genoemde Geschichten und Thaten in Bibl. des Lit. V. in Stuttgart L (1859), 125). Wel komt de naam van Philips van Borselen voor (bij Kervijn, II, 470) onder de scheidsrechters van de partij van Max., die, na den vrede (te Frankfort) met Karel VIII, conferenties hield met die der Vlamingen te Plessis-les-Tours. Hieruit kwam het verdrag van 30 Oct. 1489 voort. Kortstondig van duur en evenals het verdrag van Damme nog geen einde makend aan den krijg, zien we ook daarna Philips van Beveren nog genoemd als
admiraal en kapitein van Vlaanderen, met name in de laatste episode bij Sluis, ten slotte door Ravestein overgegeven.
Wel schijnt, met name in den tijd van Max.'s hechtenis, Beverens houding verdacht te zijn geweest. Trouwens ook om zijn losse zeden kreeg hij beschuldigingen te hooren op het kapittel der Vliesorde in 1491. Met zijn verdediging schijnt hij toch niet ongelukkig te zijn geweest; althans hij blijft gehandhaafd en krijgt de opdracht om het
| |
| |
geval van zijn vader tot klaarheid te brengen. We hooren weinig meer van Philips van Beveren, Twijfel is uitgesproken over zijn deelneming aan Max.'s tocht in Artois en tegen Atrecht (Hennebert, Hist. gén. de la prov. d' Artois). Het is mogelijk, dat, Sluis gevallen en aan het bedrijf der Hoekschen in die streek een einde gemaakt zijnde, zijn dienst ter zee meer noodig is geweest, wat niet zeggen wil, dat hij rust nam of kreeg.
In 1492 o.a. te Mechelen bezig met besprekingen over een bede van ƒ 20000 over Zeeland met den stadhouder Albrecht van Saksen, doet hij zich mede gelden op de vergadering der Staten van Zeeland, te Middelburg gehouden, al zal men hem daar nog wel verweten hebben, dat hij te laat was gekomen om de Hoekschen, uit Sluis overgestoken naar Walcheren, te beletten Westkapelle in brand te steken. Dit was dus nog geschied in den tijd, dat hij als admiraal nog optrad tijdens de vermelde worsteling om Sluis, derhalve ijverig in den dienst van het Hof, welks gunst hij, behalve als admiraal, ook moest bewaren om zijn generaalschap van Vlaanderen (terwijl hij elders, behalve dan admiraal van de zee, alleen heet ‘kapitein van de Guarde van Vlaenderen’; zie Kron. v. Zeeland II, 349). Maar weinig treedt hij sinds meer op den voorgrond. In 1495 teekende hij mede de nieuwe keur van Zeeland van den in het vorige jaar als graaf opgetreden Philips den Schoone, van wien hij een der voornaamste gezellen was. En evenzoo teekende hij de Ordonnancie ter publicatie dier keur, tegenwoordig zijnde in de hooge Vierschaar te Middelburg, op 24 April 1496. Bij J. Chmel, Urk. Briefe und Actenstücke Max. I (in Bibl. des litt. V (Stuttgart 1845), 537-544, 141), komt hij op het jaar 1496 nogmaals voor en verder, afgezien van een paar kleine rechtzaken, met zijn gemalin mede als doopgetuige op het jaar 1497, waarin hij ook nog een privilege van Philips den Schoone verwerft. Dit privilege van 18 Nov. 1497 (mede op naam van Max. afgedrukt bij Ermerins, Zeeuwsche Oudheden IV, 2, 135 vlg.) wordt vermeld bij Lasonder, Bijdr. tot de Gesch. van de Hooge Vierschaar in Zeeland
(Diss. 's Grav. 1909, 87). Maar geen jaar later, 4 Juli 1498, is hij (te Brugge) gestorven.
Door zijn huwelijk (1481) met de toen nog zeer jeugdige Anna van Borselen, de eenige dochter van Wolfert (overl. 29 April 1486) werd hij heer van Veere en Vlissingen; op 13 Mei van genoemd jaar werd hij als man en voogd van Anne te Veere gehuldigd.
Hem, die daar nogal als een weelderig heerschijnt te zijn opgetreden, vermeld op 1487 in verband met zijn heerlijkheid van Beveren (bij de aanstelling van Hendrik van Balen tot meester valkenier) werd in 1488 een dochter geboren, Magdalena, gehuwd (1514) met Joost van Cruyningen, heer van Heenvliet enz. (Gen. en Her. Bl. IX, 261) en in 1489 een zoon, Adolf (zie art.). Nog een dochter, Charlotte (soms Anna genoemd (b.v. Nav. XXIII)) trouwde met Jan van Berghen, heer van Walhain, maar volgens Ermerins t.a. p. 128 was Margaretha de 2de dochter van de weduwe Anna en was een dochter van Antonie (zie art.) gehuwd met Jaspar van Culemburg (Ned. Leeuw 1917, 190).
Het lijk van Philips van Beveren werd naar Veere gebracht en op het kasteel Sandenburg in den koepel ter rechterzijde van het hoogaltaar begraven. Afgezien van Vlissingen, welke stad hij mede hield in zijn genegenheid en bemuurde en versterkte met het oog op de rooverijen der Sluizenaren (J.W. te Water, Inhuldiging v. Willem V als erfheer v. Vlissingen (Middelburg 1769), 10), is hij daar, te Veere, wellicht het meest betreurd, want het heette
| |
| |
daar van hem, dat gedurende zijn bestuur die stad veel verbetering aan muren, veste en poorten verkregen heeft, de koophandel vooruitgegaan, de justitie gehandhaafd, de zeewering in goede orde gebracht was.
Bastaardkinderen, wordt den heer van Beveren nagegeven, heeft hij niet achtergelaten.
Zijn wapenschild, gequarrelleerd met dat van zijn vrouw en zijn moeder Viéville, staat in de glazen in de Raadzaal te Veere.
Over portretten zie slot art. Antonie, waar ook de 1it., voorzoover niet ook in dit art. reeds opgegeven.
Bovendien nog: O. Delepierre, Marie de Bourgogne (Brux. 1841); E. Mannier, Chron. de Flandre et d'Artois par Louis Brésin. Analyse et extraits pour servir à l'hist. de ces provinces de 1482-1560 (Paris 1880); Deschamps de Pas, Hist. de la ville de St. Omer; J.J. de Smet, Mém. sur la guerre de Max. contre les villes de Flandre (Mém. etc.) t. XXIX (Brux. 1865); Alg. Ned. Familiebl. 1892, 23; R. Kneschke, Zur Gesch. der niederl. Kriege am Ausgange des XV. Jahrhunderts (Zittau 1892), 11; Funck Brentano, Annales Gandenses (Coll. de textes) (Paris 1896); Revue générale de Belgique, 1899, II, 786.
Kooperberg
|
|