| |
[Bourgondië, Maximiliaan]
BOURGONDIË (Maximiliaan van), markgraaf van Veere en Vlissingen, heer van Beveren enz. (zie o.a. Nobiliaire), eerste edele, kastelein van Kamerijk en eerste pair in dat gebied, raadsman en kamerheer van den Keizer, geb. 28 Juli 1514 te Bergen op Zoom, overl. 4 Juni 1558 (Blok, 13 554:1559) op het kasteel Sandenburg, was de zoon van Adolf (zie art.) en Anna van Bergen. Zijn grootmoeder Anna van Borselen, die optrad als doopgetuige, schijnt in de eerste jaren nog vrij wat invloed uitgeoefend te hebben op zijn opvoeding; in elk geval was die ook voor de latere jaren voortreffelijk, mogelijk ook door Erasmus (zie art. Adolf en slot van dit art.). Vroeg volleerd in de wapenen maakte hij reeds den franschen oorlog van 1536 mee door toen deel te nemen onder Hendrik van Nassau aan het beleg van Péronne in Picardië. Met zijn vader treffen we hem in 1539 aan bij een bezoek aan de vloot te Arnemuiden en in hetzelfde jaar werd hij door dezen mede aangesteld tot het beheer van diens goederen, hetzij dat Adolf toen een reis naar Spanje en Constantinopel in den zin had, hetzij om het verval, waarin die zaken begonnen waren te raken. Ook zien wij vader en zoon, reeds heer van Tournehem, op den tocht ter begeleiding van Karel V van Walcheren over de zeeuwsche eilanden naar Holland (1546), bij Adolf verhaald. En reeds ongeveer dien tijd schijnt de vorst Max. al aangewezen te hebben als admiraal onder zijn vader, bestemd om dezen als zoodanig op te volgen. Dit is dan ook terstond na den dood van Adolf gebeurd.
7 Febr. 1541 werd Max. te Vlissingen, eerst 31 Jan. 1542 te Veere gehuldigd, welk laatste bezit immers zijn moeder voor haar leven was aangewezen. Ook elders in zijn bezittingen werd
| |
| |
hij met ingenomenheid begroet, waar men - doch tevergeefs - hoopte op vermindering van lasten door zuiniger beheer.
Integendeel ❘ Bij zijn huwelijk met Louise van Croy, dochter van den hertog van Aerschot (te Brussel 10 Mei 1542 gesloten), bij haar ontvangst in Zeeland en nog bij zoo menige ontvangst van groote personen in later jaren bleck, meer nog dan tijdens Adolf, van verkwisting, leidende tot reeds bedenkelijke vormen van verval. Zoo in 1547, toen landvoogdes Maria op Sandenburg verscheen, in 1549 bij het onthaal van den prins van Piemont, in hetzelfde jaar als het huwelijk van zijn zuster Jacoba met Jan van Cruyningen ook aldaar gevierd werd, vervolgens Filips II in hoogst eigen persoon verscheen en, gelijk de hertog van Lotharingen, er uiterst eervol ontvangen werd (1557). Zoo kon van Max., in zijn leven niet minder ‘grand seigneur’ dan zijn vader, en dat in dure tijden, al te ‘grootmoedig’ in geldzaken, het vermogen, ‘aan de grootheidt zijner eeretitelen opgeoffert’, niet hersteld worden, vooral niet, toen het door zijn markgraafschap met groote schulden bezwaard werd, al bracht ook zijn zeevolk nog zoo rijken buit te Veere en al toonden (1550) de Staten van Holland nog zoozeer hun ingenomenheid met hun stadhouder door de ‘gratuiteyt ende propine’ in den vorm van 30000 goudgulden, en Philips II door zijn geschenk van 10000 gulden. Want ter zee deed Max. zich gelden en ook als stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht, daartoe in 1547 door den Keizer benoemd - door welke vereeniging deze terecht kon hopen een einde te zien gekomen in het geschil in kwestie uitgebroken onder admiraal Adolf (zie art.). Ter zee was het immers, dat Max., daar toch reeds zeer waakzaam (zie een staaltje bij Reigersbergen II, 469, vgl. ook Ermerins 3, 74), uitkwam in den 4den franschen oorlog. In het begin werd zijn sterk kasteel van
Tournehem in Artois door de Franschen verwoest (Reigersbergen II, 471), doch op zee liet Max. weerwraak op hen nemen; vele goedbeladen schepen werden als prijzen naar Veere opgebracht, dat zelf in staat van verdediging werd gesteld. Hoewel Max. niet had bewilligd in een bede, die hem onbillijk voorkwam, spande hij zich in Mei 1543 zeer in door met 6 oorlogsschepen van Veere en 3 van Middelburg de Franschen in hun eigen gebied te laten bestoken. Deze schepen toch voeren de monding van de Garonne op, takelden de fransche vloot geducht toe, verbrandden 3 fransche wijnschepen uit Bordeaux en brachten er 17 naar Veere op, voerden zelfs kerkklokken mee als zegeteekenen van een landing op fransch gebied bij die gelegenheid. Een landing voerden de Zeeuwen van Max. ook uit bij een lateren tocht in hetzelfde jaar, nadat ze geen Franschen op zee gezien hadden: een eiland op de hoogte van Poitou werd geplunderd, 4 fransche Terreneuvevaarders, met visch beladen, genomen, een spaansch schip hernomen, alle 5 prijzen weer naar Veere opgebracht en, tot goeden buit verklaard, verkocht. Doch eerst in Juni 1544 leidde Max. van Bourgondië zelf een tocht als admiraal in gezelschap van zijn bastaardbroeder Philips van Beveren, heer van Fontes of Fontenes, om den koning van Engeland van Dover naar Calais over te brengen. Deze was in oorlog met Schotland, waarbij wij neutraal wilden blijven, maar dan ook niet mochten toestaan, dat de Schotten hun buit te Veere opbrachten. Toen dus dezen zelfs begonnen meerdere antwerpsche schepen te kapen, werden alle schotsche te Veere in beslag genomen. Een aantal Schotten echter maakten zich in de haven van
| |
| |
Veere heimelijk meester van een engelsch schip, waarmee zij naar Schotland voeren. Dit feit, hoog opgenomen, gaf weer aanleiding tot allerlei maatregelen van weerwraak. Was het voor Max. minder aangenaam zijn Schotten met hun handel te zien vertrekken, die ook hij zoo hard gelokt had ten koste van Middelburg (Rooseboom t.a. p. 61-66), eenige vergoeding gaf een te Veere binnengevallen portugeesche vloot, die aldaar haar kostbare lading van specerijen overlaadde voor Antwerpen.
Aan den strijd van Karel V met de Hervormden in Duitschland schijnt Max. geen deel gehad te hebben, hoewel hij den nieuwen godsdienst een kwaad hart toedroeg, welke omstandigheid de oorzaak werd van ontevredenheid te Veere, ook uitkomend bij een oproer, dat intusschen niet veel om het lijf had. De Keizer was hem echter goedgezind, blijkende in 1546 uit zijn benoeming tot ridder van het Gulden Vlies.
Daarna werd hij door de landvoogdes aangewezen met Mr. Cornelis Schepperus om Walcheren e.a. gebieden door allerlei sterkten te beveiligen, o.a. door het bekende kasteel van Rammekens. Te midden van deze bezigheden viel het bovenbedoelde bezoek van Maria van Hongarije te Vlissingen, Middelburg, Veere en het kasteel Sandenburg om, met name op Walcheren, die vestingwerken persoonlijk te inspecteeren.
Doch Max.'s nieuwe waardigheid van stadhouder van Holland enz. (zie boven), waartoe hij in April 1547 geroepen werd als opvolger van Lod. van Vlaanderen, heer van Praet, deed hem zich veelal verplaatsen van Veere naar Holland.
Allerlei kwesties hielden heer Max. in den eerstvolgenden tijd bezig: die betr. de haringvisscherij, een geschil tusschen Middelburg en Zierikzee eener- en Veere en Vlissingen anderzijds over het stapelrecht van fransche wijnen, ten voordeele van de beide eerste beslist ondanks de voorspraak van zijn steden door Max.; verder over den tol van Iersekeroord, het versterkingswerk van Rammekens e.a., hetgeen Max.'s tegenwoordigheid in Veere in 1548 dikwijls vereischte, ook met het oog op de zeezaken gewenscht.
Maar in 1549, Maart, moest hij in Holland zijn in verband met de huldiging van den aanstaanden koning (Philips II), wien hij trouwens, na verwelkoming te Bergen op Zoom, ook in Zeeland alle eer bewees door met hem met een prachtig eigen schip naar Reimerswaal op te varen, waar hij de huldiging voor Zeeland bijwoonde (zie o.a. van Wij>n, Nalezing V, 80). Als stadhouder van Holland ontving Max. den jeugdigen Philips daarna ter huldiging te Dordrecht. Vervolgens gold het middelen te beramen ter afwering van de zeerooverij van Schotten e.a., en weldra brachten Max.'s oorlogsschepen talrijke prijzen op. En veel moest hij, 1550-1551 ook te Brussel vertoeven, steeds de belangen van de gewesten van zijn stadhouderschap voorstaand. En de bovenvermelde gift, waartoe, de Staten van Holland 16 April van het eerstgenoemd jaar besloten, moest dus als bewijs opgevat worden van erkentelijkheid daarvoor en was voor heer Max. wel een vergoeding voor zijn verloopen geldmiddelen, waarmede de nood van Veere samenhing. Gelukkig maar dat door het verdrag van Binche (Henegouwen) met de Schotten de belemmering der zeevaart ophield.
Aan zijn financieele zaken nu meer aandacht wijdend, bevroedend, wat voor schuldeischers bij zijn kinderloos huwelijk na zijn dood zouden kunnen optreden, was Max. er op bedacht, bij het veranderen van de wet te Veere, die stad den beroemden beker te vereeren, welken hij zelf
| |
| |
van zijn oom Max. van Egmond, graaf van Buren geërfd had en die haar na zijn dood zou ten deel vallen, zonder dat die ooit verkocht, verpand of belast mocht worden (zie, behalve A. Andriessen bl. 37 vlg. met fraaie afbeelding van ‘de zilveren kop’, vooral ook Kunstgewerbeblatt N.F. III (Leipzig 1892), 9 flg.; als ‘une des plus belles qu'on puisse voir’, beschreven bij het daar aangehaalde: Henry Havard, Objets d'art et de curiosité tirés des grandes collections Hollandaises, exposés à Amsterdam 1873 (Haarlem 1873) en verder: Ned. Spectator 1864, 51; Eigen Haard 1881, 368; Ned. Kunstb. 1881, 313).
Een nieuwe dreigende oorlog met Frankrijk gaf Max. weer genoeg te doen met maatregelen te beramen voor de beveiliging van de hem toevertrouwde gewesten, waarbij, afgezien van zijn eigen plaatsen, ook nog de oorlog ter zee kwam, van zooveel belang voor handel en visscherij. Zeegaten werden versterkt, voorstellen gedaan ten bate der haringvisscherij, dagvaarten tot het een en ander bijgewoond. Maar geen geringer geesel dan de oorlogen waren de watervloeden, ook te Veere zoo gevreesd. En alsof dit alles nog niet genoeg was, het oude twistvuur over het admiraalschap, dat men bij de verheffing van Max. tot stadhouder voorgoed uitgedoofd waande, laaide weer een oogenblik op. Max. deed er niet minder zijn plicht om, ook als admiraal vooral bedacht op het beveiligen der haringvisscherij. Vele dagvaarten legden beslag op hem voor beden, noodig voor bescherming der zeevaart, maar Veere moest zich inspannen om de huishoudelijke zaken van zijn heer, die er zoo weinig tijd voor over had, niet geheel te zien verloopen. En reeds dacht die heer, vroeg verzwakt door de zorgen van den staat en van zijn levenswijze, aan het opmaken van zijn uitersten wil, welks uitvoering door de menigte van schuldeischers, die haar wilden beletten, nog zooveel stof zou opjagen.
Intusschen kreeg hij (1553) door keizer Karel, veroverend in Frankrijk binnengevallen, terug, wat Adolf gewelddadig door de Franschen ontnomen was, in het Kamerijksche gelegen. Maar het hoogst scheen die gunst van den vorst gestegen, toen hij, die, vóór zijn aftreden de grooten willende beloonen, dit ook deed voor Max. van Bourgondië door de verheffing van de heerlijkheden Veere-Vlissingen tot een markgraafschap. Als Max. I, in die waardigheid heeft hij dat aftreden zelf bijgewoond, als gecommitteerde daartoe aangewezen door de Staten van Zeeland uit het Lid der Edelen, een stand dien hij toch reeds als ‘Eerste Edele’ vertegenwoordigde (Blok 13, 559). Verder mag, behalve het aanvaarden van de markgrafelijke waardigheden en verschillende ‘besognes’ van Max., samenhangende met de verandering van landsheer, ook de uitrusting van de vloot tot den overtocht van Karel V naar Spanje, hem in 1555 van alle Statenvergaderingen verre gehouden hebben. Tot bedoelde besognes behoorden ook die van het stadhouderschap over de drie prov., waarin hij dan ook door den nieuwen vorst bevestigd wordt. Maar niet wordt hij ergens genoemd als bevelhebber van de vloot, waarmede Karel V naar Spanje vertrok, wel Anthony van Bourgondië, heer van Wackene en Capelle. Wel bracht Philips II bij zijn reis door de landen van zijn jonge heerschappij een bezoek ook aan Zeeland, ook aan Sandenburg (1556), en wel kort vóórdat op Walcheren de pest uitbrak, waarom Max. van uit Heenvliet in Holland zijn bevelen, ook dienaangaande, uitzond aan de magistraat te Veere. Genoemd jaar ging verder met meerdere dagvaarten voorbij, maar dan breekt opnieuw de oorlog
| |
| |
met Frankrijk uit en wederom troffen de maatregelen van den admiraal de Fransche kapers, maakten zijn schepen fransche prijzen. Evenwel gebrek aan geld en levensmiddelen bemoeilijkte de uitrusting van een behoorlijke vloot. Misschien ook Max.'s toenemende zwakte.
Want reeds naderde voor hem, schoon nauwelijks 44 jaar oud, het einde. En 4 Juni ('t Nobiliaire geeft 1 Juni) 1558 stierf hij, geen kinderen nalatend bij zijn gemalin Louise de Croy, later hertrouwd met Jan van Bourgondië, heer van Fromont en van Han (aan de Sambre). Max. d' Hennin, heer van Bossu, (2de) zoon van zijn zuster Anna en haar tweeden echtgenoot (zie art. Adolf), aangewezen tot erfgenaam van zijn goederen, verzaakte evenwel den met schulden zoo zeer bezwaarden boedel. Zie over het markiezaat van Veere, Vlissingen en de daaraan verbonden waardigheid van eersten edelc o.a. Fruin-Colenbrander a.w. ('s Grav. 1922), 84. Vgl. ook J.P.Th. Cau, Hist. marchionatus Verae et Vlissingae (Lugd. Bat. 1838, 38), waar tevens weer uitkomt, dat, mogelijk toe te schrijven aan zijn onverdraagzaamheid jegens de Protestanten, de rouw over den dood van Max. nog het minst was bij de standen en bewoners van Zeeland en in het algemeen verre was van die droefheid, die, naar het heette, zoo groot zou zijn ‘als de minsaemheyt van hem geweest was in zijn leven’. En dan volgt, op die uiting bij Reigersbergen (I, 224), die zijn werk aan hem heeft opgedragen, als staaltje van dit laatste de bovenbesproken testamentaire schenking aan Veere van den grooten ‘vergulden kop’ van Max. van Buren.
Overleden op Sandenburg is hij ook in de kapel aldaar begraven. Eenigszins verward, althans gedeeltelijk vereenzelvigd schijnt hij te zijn (door Anselme, Hist. gen. de la maison de France 258) met zijn naamgenoot Max. van Bourgondië (overl. 1534), abt van Middelburg, voorkomende op 1520 als beleend met Westhoven (Moes-Sluyterman, III, 247), bastaardneef van Karel V, zoon van Boudewijn, een bastaard van hertog Philips (zie art. Anthonie), dus van den tak der heeren van Falais. Want uit geen enkele andere bron blijkt, dat Max. van Bourgondië, admiraal en stadhouder, aanvankelijk ook bestemd zou zijn geweest voor den geestelijken stand en hem eveneens de waardigheid van abt van Middelburg zou zijn opgedragen, al kan de opleiding door Erasmus voor de schoone letteren mede zeer wel voor hem gegolden hebben en al neemt Anselme eveneens het jaar 1534 aan als sterfjaar van een Max. van Bourgondië, abt van Middelburg en zoon van den bastaard Boudewijn.
Wat den Max. van Bourgondië, heer van Beveren, van dit artikel betreft, bij Gargon, II, 107 vindt men, als van zijn voorvaderen, ook de beeltenis van hem, die ‘om zijn dapperheid tot admiraal verheven, voor Neerlands vloot de fransche kust deed beven’.
Zie verder den lof van Boxhorn en van Ermerins (waar ook een zegel van Max. als admiraal) en voor het overige de lit., in dit art. en in dat van Adolf reeds vermeld.
Kooperberg
|
|