| |
[Bourgondië, Antonie of Anton van]
BOURGONDIË (Antonie, of Anton van), genoemd ‘de Groote Bastaard’, graaf van la Roche in de (Lux.) Ardennen, St. Menehould, Guines en van Steenbergen, heer v. Crévecoeur, Beveren, Vassy enz., geb. 1421 (1420), overl. 5 Mei 1504 (1505 bij Ermerins, II, 4) was een zoon van Philips den Goede en Johanna (Jola) v. Prelle (de Prasles of Pra(l)lea, dochter van Louis of Raoul, heer van Lisy, mogelijk van spaansche afkomst. Na Luxemburg bezet te hebben, waar zijn oudste bastaardzoon Cornelis als gouv. achterbleef, reisde Philips af naar Brussel, waar hij Jan. 1444 aankwam. Hier begroette hem een aanzienlijk gezelschap, waarbij zich ook Antonie bevond. Later, nadat Elisabeth v. Görlitz overleden was (3 Aug. 1451), vergezelde Antonie zijn vader naar het genoemde landschap, dat deze sinds als
| |
| |
hertog (en niet meer als ‘mambour’) regeerde. Hier was ook Jan v. Croy bij, graaf v. Etampes, tot dusverre gouv. v. Picardiè.
Het was met dezen, dat Antonie een belangrijker rol ging spelen, en wel op den veldtocht in Vlaanderen, dien de bourgondische hertog moest ondernementegen de (31 Maart 1452) in hevigen opstand geraakte Gentenaren. Vóór den slag bij Oudenaarde, die dezen dwong het beleg op te breken, sloeg de graaf v. Etampes verschillende jonge heeren tot ridder, onder wie ook Antonie, die het bevel over de voorhoede voerde. Ook zijn broeder Cornelis, de reeds genoemde bastaard, onderscheidde zich, maar verloor het leven in den slag bij Rupelmonde. Hierop ging die toenaam over op Antonie, zonder dat deze echter zijn voornaam er aan toevoegde en door hetzelfde sterfgeval ging ook de bovengenoemde heerlijkheid Beveren, aan het domein teruggevallen, op hem over. Na een groot succes bij Nevele, versloeg hij bij Hulst een troep Gentenaren, verdreef hen uit hun stellingen bij Moerbeke, maar, nadat een poging tot wapenstilstand onder fransche bemiddeling op niets uitgeloopen en de strijd met gelijke woede hervat was, werd een afdeeling van zijn troepen, uitgezonden uit Termonde, door de opstandelingen overwonnen, welke plaats overigens (evenals Aalst) door den Bastaard gehouden werd. Na nog verschillende successen verkregen te hebben, nam hij deel aan den slag van Gaveren, waar Gent verpletterd werd. De daarop gevolgde boetedoening der Gentenaren woonde hij bij.
Man van wapenen toonde zich dus heer Antonie, ook in het steekspel, zooals op de bekende tournooien van Rijssel en andere, waar hij een prijs won. Op het beroemde fazantenfeest van 1453, gehouden door Phil. v. Bourgondië, deed ook hij zijn gelofte voor den kruistocht. En bij la Curne de Sainte-Palaye, Mém. sur l'ancienne chevalerie II, 146, vindt men de wapenspelen beschreven, in 1454 gehouden ter gelegenheid van het huwelijk van Karel v. Charolais met Isabeau v. Bourbon en waaraan, behalve Karel zelf, ook Antonie v.B. en Adolf v. Kleef deelnamen. Beiden werden bij hetzelfde kapittel van de Vliesorde, die haar feestelijke bijeenkomst in (Mei) 1456 hield in den Haag, gekozen tot ridders dier orde evenals de graaf v. Etampes, Jan v. Bourgogne (en bertog v. Nevers), over wien boven. Als zoodanig deed Antonie van zich spreken, toen hij met 2 andere Vliesridders het voorrecht erlangde om in het strijdperk te treden voor een ‘onbekende dame’ (in oproep van een vreemd edelman), welk ‘tournooi v.d. onbekende dame’ ook plaats had (1462). De mededeeling van de Biographie Nationale, dat hij in 1457 van Sluis zou zijn vertrokken aan het hoofd van een goedgewapende vloot om de zeeroovers te bestrijden, vond ik elders niet bevestigd, schoon het gedurende die laatste vijftiger jaren niet ontbreekt aan berichten over zeeroo verij in het Kanaal en op de Noordzee (zie o.a. J. Finot, Etude historique sur les relations commerciales entre la France et l'Espagne au Moyen-Age (Paris 1899). Zoo heel veel gelegenheid zou hij er toen ook niet voor gehad hebben, want, afgezien van zijn tegenwoordigheid bij het doopfeest van Maria, dochter van Karel en Isabella in genoemd
jaar (dl. VI, kol. 991), was hij in dien tijd o.m. getuige van een verzoening van hertog Filips met zijn zoon Karel, wier belangen hij tevens diende in het Sticht. Hier immers kwam, 1458, Antonie zijn broeder David, bisschop van Utrecht, met een 1000 ruiters te hulp, nadat hij er al vroeger met zijn vader geweest was bij diens veldtocht tot Davids erkenning als bisschop. En ook thans, hoewel Antonie het blokhuls te Soest niet had kun- | |
| |
nen nemen, werd de rust in genoemd gewest spoedig weer hersteld, dank zij de onderhandelingen, gevoerd met hem en den stadhouder van Holland.
In hetzelfde jaar (1458) vergezelde hij (23 April) hertog Filips bij zijn glorierijk bezoek aan Gent. Ook vertegenwoordigden d'Etampes en hij dezen te St. Omer, daarheen gezonden ten einde engelsche ondernemingen in de landen van den hertog tegen te gaan. Met den graaf v. Warwick, gouv. van Calais, kwam het weldra tot geslaagde onderhandelingen (te Grevelingen) over een 8-jarigen wapenstilstand met Hendrik VI. Dan vinden we heer Antonie, in gezelschap van Charolais, te Atrecht, waar de standen van Artois bijeen waren, druk bezig vooral met.... josteeren, waarin hij een meester was.
Met den hertog en tal van aanzienlijken woonde hij in 1461 de plechtige kroning bij van Lod. XI met de daarop volgende feesten te Parijs. Een jaar later zien we hem in Juli samen met den graaf van Charolais te Rupelmonde, in verband met een complot tegen dezen. En op Kerstmis 1463 te Brugge met hertog Philips en andere ridders, die de gelofte van den fazant hadden afgelegd. Dit verblijf immers hield verband met Philips' opnieuw opkomende plannen voor zijn kruistocht tegen de Mohammedanen. Maar het kwam alweer tot uitstel; alleen werd besloten 2000 strijders uit te zenden onder Antonie, die alweer een verzoening had meegemaakt van zijn vader en broeder. Zijn bastaardbroeder Boudewijn zou meegaan, zoon van Catharina v. Thieffries (zie Henrard, 608). Philips beschonk beiden met 100.000 gouden kronen en Antonie, ‘heer v. Falais’, die zich opnieuw naam had gemaakt door zijn wapenbedrevenheid, betoond bij de gelegenheid van het huwelijk van den zoon van den hertog van Gelre, ontving toen ook het graafschap la Roche en andere gebieden. In tegenwoordigheid des hertogs scheepte men zich in te Sluis ‘pour aller sur les ennemys de la foy chretienne’ en wel op de venetiaansche schepen, welke de Paus van den Doge had gekregen en ter beschikking gesteld. Dit geschiedde 21 Mei 1464, daags nadat Antonie met Pinksteren het kruis had genomen. Vele andere kruisvaarders begaven zich op weg naar Rome. Maar Antonie was de ‘chevalier sans crainte esleu precurseur du saint-voyage de Turque’, van grooten naam van dapperheid onder de ridders ‘des crestiens trosnes’. Na veel storm getrotseerd te hebben, verzamelde de vloot zich eindelijk te Marseille (Juli 1464) in (vruchtelooze)
afwachting van de strijdkrachten van den Paus. Tot Kerstmis bleef de Bastaard daar, nadat de pest groote verliezen had teweeggebracht onder zijn troepen. En daarbij geen medewerking van de Venetianen, die met den Paus het meest op den kruistocht hadden aangedrongen. De laatste, Pius II, stierf in dien tijd (14 Aug. 1464) te Ancona, aan wien de belofte van den kruistocht was afgelegd. Dit sterfgeval gaf den doorslag: velen trokken zich terug; de expeditie werd opgegeven; het eenige wapenfeit van beteekenis, dat verricht was, was de verdrijving der Mohammedanen van Ceuta op de barbarijsche kust, dat zij belegerden. Er was meer, dat den hertog v. Bourgondiè er toe gebracht had de kruis vaarders terug te roepen. Het eeuwige wantrouwen, dat hemzelf te elfder ure had weerhouden van den kruistocht, had maar al te veel voedsel gekregen in den vorm van fransche plannen, die men meende dat de zaken van zijn huis in ernstig gevaar brachten. Doch aan eerbewijzen van de zijde van zijn vader ontbrak het den Bastaard niet, aan wien de staking van den krijg niet gelegen had en die ook elders, te Marseille van den hertog v. Calabrië, e.a,
| |
| |
hulde in ontvangst te nemen had gekregen. Lang bleef hij niet werkeloos, nadat hij in het laatst van 1465 te Brussel aan het hof van hertog Philips was teruggekeerd. Immers, na veel te hebben bijgedragen tot de meer definitieve, publieke verzoening (13 April 1465) tusschen dezen en Karel, voldaan over de verwijdering der niet vertrouwde Croy's van het hof, kreeg de groote Bastaard ongeveer 3 maanden later het bevel over de achterhoede van het leger, dat onder bevel van den graaf van Charolais Frankrijk ging binnenvallen. Het was de strijd van de ‘Ligue du bien public’ (dl. V, kol. 274). Nesle (Roye, Montdidier) en het kasteel van Beaulieu en meer plaatsen gaven zich aan heer Antonie over; de Bourgondiërs trokken over de Oise. Het hoogtepunt van den oorlog was echter de slag bij Montlhéry, waarbij, allen overwinningsfanfares van Lodewijk ten spijt, de graaf v. Charolais het veld behield, schoon gewond en nauwelijks gered door zijn bastaardbroeder, op zijn beurt echter, zeer ten onrechte, als gesneuveld voorgesteld door den franschen koning (Lettres de Louis XI II, 328). Integendeel, de groote Bastaard, die reeds diens paard gedood had, zou met hem afgerekend hebben, indien Lod. niet ijlings door zijn boogschutters weer in het zadel geholpen was. Het verdere krijgsbedrijf vormde een bedreiging voor Parijs. Maar het kwam tot onderhandelingen, die leidden tot vrede, met Charolais gesloten te Conflans (5 Oct. 1465). Lang rustten diens wapenen niet, al gingen ze niet naar Italië, waarvan bij de onderhandelingen verluid had, met name van Antonie naar Napels; weldra toch moesten zij gericht worden tegen die van Luik, reeds kort te voren in verzet gekomen tegen hertog Filips, en die van Dinant, die evenals de eersten rekenden op den steun van Lodewijk XI, ook na bovengenoemd
verdrag. Doch eerst moesten de mannen van Dinant het ontgelden, tegen wie de Bourgondiers optrokken, in de voorhoede o.a. aangevoerd door heer Antonie, en zwaar moesten de opstandelingen boeten voor de beleedigingen, graaf Karel aangedaan (25 Aug. e.v.). De Luikenaars, te laat te hulp gesneld, wachtten den schok (bij Waremme) nauwelijks af, en accordeerden.
Maar na den dood van Philips den Goede kwam het in 1467 tot nieuwe beweging onder de Luikenaars, met wie Lodewijk XI samenspande. Verpletterd bij Brusthem, waar de Groote Bastaard velen tot ridder had geslagen (L. Gachard, Coll. d. Doc. inéd. I, 171), hadden de overwonnenen, die ook Gent tot een nieuwen opstand hadden aangespoord, hun vonnis van de overwinnaars af te wachten. Maar ook daarna zich wederom vastklemmende aan de hoop op Frankrijk, moesten ook thans de Luikenaars de wraak van de Bourgondièrs en de laaghartige trouweloosheid van den te Péronne vernederden Lodewijk XI ondervinden en langen tijd zou, gelijk van Dinant, thans ook de verwoesting van Luik blijven voortleven in herinnering van overlevering en lied.
De Groote Bastaard had ook dezen luikschen oorlog meegemaakt (1467) en werd in 1468, na de inneming van Luik, naar het land van Franchimont gezonden om ook daar de Luikenaars, die er een toevlucht gezocht hadden, te bestrijden. Eenigen tijd te voren had hij zich in Engeland bevonden om er de intrigues tegen te werken van den franschen koning. Het hoofddoel van zijn zending was evenwel het bewerken van het huwelijk tusschen zijn broeder Karel en Eduards zuster, Margaretha van York, hem toevertrouwd als ‘een voorsichtigh man in allen saken voorspoedelijk voortgaande’. 30 Mei 1467 bereikte hij Londen, waar Eduard hem 2 Juni ontving. Reeds den 5 den
| |
| |
April had zijn vader hem, die vergezeld werd door een 400 edelen, 3000 kronen geschonken om de uitgaven te dragen van zijn ‘emprinse d'armes’. En hij schitterde er, met name te Smithfield, met de wapenen, waarmede hij zich vooral onderscheidde in den vermaarden kamp met lord Scales, admiraal van Engeland en zwager van Eduard IV (11-12 Juni), die hem al sinds April 1465 uitgedaagd had. Doch te midden van tournooien en feesten kreeg hij het bericht van den dood van Philips den Goede (15 Juni), waarop hij naar zijn broeder, den nieuwen hertog van Bourgondië, te Brugge terugkeerde.
Het verblijf van Antonie in Engeland was niet zonder gevolg gebleven, al beteekende het huwelijk met Margaretha v. York de breuk met den koning van Frankrijk, die zijn vernederingen van Conflans en Péronne diep gevoelde.
Met niet minder glans en praal hadden de huwelijks - en wapenfeesten er om plaats, waarbij de Bastaard, gelijk te Gent 9 Nov. 1466 het geval geweest was, te Brugge weer eens zeer naar voren kwam (3 Juli 1468), die hoofd was van een der feestkamers bij de bruiloft, die ‘tenait le pas de l'Arbre d'or’ en won ‘la verge d'or’, maar niet meer wou vechten met zijn ‘wapenbroeder’ lord Scales, trouwens in een der gevechten aan de knie gewond en tot tournooien tijdelijk buiten staat.
In 1470 volgde hij Frank van Borselen, graaf van Borselen (overl. 19 Nov. van dat jaar) voor zijn leven op als houtvester van Holland. Twee jaar later begaf hij zich, in opdracht van hertog Karel, naar Zierikzee, waar hij (met Adolf van Ravestein) een oproer te dempen had, ontstaan in verband met heffing van nieuwe ‘Excijnsen’ (dl. V, kol. 278). En weer een jaar daarna begeleidde hij zijn halfbroer naar Trier voor de bekende (mislukte) samenkomst met den Keizer (aldaar 280), En in 1475 was het weer Engeland, waarheen een missie van den hertog hem riep met de bedoeling Eduard IV mee te krijgen in zijn hernieuwden strijd met Lodewijk XI, hetgeen ook gelukt is - voor zoolang het duurde! (dl. V, kol. 281.) En het zou ook in hetzelfde jaar (1475) geweest zijn, dat Antonie, in overeenstemming met den wensch van Karel, zich bevond in Rome en dan niet alleen in verband met den aflaat, bij het jubelfeest te verwachten, maar vooral om zich als wettig zoon van Philips den Goede door den Paus te doen legitimeeren, waardoor Karel zeker zou zijn van een wettigen erfgenaam, voor het geval dat zijn eenige dochter en erfgename Maria kinderloos mocht overlijden. En volgens Meijer, Annales Flandriae fol. 364 vo. (aangehaald bij v. Mieris, I, 127) zou zulks werkelijk geschied zijn (Mei 1475). Maar het is begrijpelijk, dat men zich heeft afgevraagd, waarom de fransche koning dan een 10-tal jaren later hem, Antonie, toen in zijn dienst, eersten kamerheer van Karel den Stoute (vgl. hiervoor een toespraak van dezen reeds van 18 Dec. 1468 in Dagb. v. Gent II, 212), ridder van het Gulden Vlies en van de Orde van St. Michel (Jan. 1485), brieven van legitimatie heeft toegestaan. Hoe het zij, met die legitimatie kwam nu ook de eigenaardige titel van ‘Grooten Bastaard’ te vervallen. De ongelukkige zwitsersche
periode van zijn broeder heeft hij aan diens zijde medegemaakt, bij Granson en bij Murten, terwijl hij bij Nancy (door toedoen van Jean de Bidors) geraakte onder de gevangenen van Réné v. Lotharingen, van wien Lodewijk XI hem verwierf, hem, een der geachtste heeren der bourgondische landen, te Atrecht een eervolle ontvangst bereidende. Volgens Molinet zou deze vorst hem afgekocht hebben van de Zwitsers, die hem bij Nancy hadden gevangen genomen, blijkens het verhaal betreffende de fransche poging om St.
| |
| |
Omer in handen te krijgen, op welks bevelhebber, Antonie's zoon, den heer van Beveren, (zie art. Philips) te vergeefs gewerkt wordt door bedreiging met het lot zijns vaders. Het eerste kan moeilijk het geval geweest zijn (vgl. echter ook: Kervijn de Lettenhove, La Toison d'or, 67); wij kennen althans een brief, waarin Lodewijk XI er bij den hertog van Lotharingen op aandringt hem heer Antonie uit te leveren (Lettres de Louis XI, 123-124) en al heel spoedig na den slag van Nancy. En de hertog durfde niet weigeren, ondanks het vertoog van Antonie zelf (E. Toutey, Charles le Téméraire et la ligue de Constance (Paris 1902) 402).
Afwezig was hij in elk geval, langen tijd. Daarom werd hij van het houtvesterschap van Holland, reeds ‘machtig verwilderd’ ontheven en 20 Sept. werd het vereenigd met het algemeen stadhouderschap en Wolfert van Borselen deswegen daarmede voorzien op bevel van den in Vlaanderen reeds gehuldigden aartshertog Maximiliaan.
Heer Antonie stond niet met zijn sympathieën volkomen aan de zijde van dezen vorst, hoewel hij nog het zijne gedaan heeft ter bevordering van het huwelijk van Maria met hem; hij schijnt die trouwens reeds nog bij het leven van Karel den Stoute meer en meer gericht te hebben naar de zijde van den Koning van Frankrijk (hoewel hij de gezanten van Maria nog tegen dezen waarschuwt volgens Pontus Heuterus 48-49), die hem Guines en Oostervant, Bapaume en Bouchain schonk (4 Febr. 1478) en kort daarop (13 Juli 1478) nog verschillende andere gebieden (Lettres de Louis XI, VII, 116), ook voor zijn erfgenamen, met uitzondering van zijn zoon Philips, heer van Beveren enz. Verweet men Antonie in het kapittel der Vliesorde niet reeds in 1473, dat hij van den koning een gift van 20000 kronen had aangenomen, opgevat als een pensioen, omdat die som in termijnen uitbetaald werd? Voor dezelfde orde was het, dat hij bij het kapittel van 1478 beschuldigd werd, dat hij, evenals Jacob van Luxemburg na hun gevangenneming bij Nancy, zich teruggetrokken hebbende in Frankrijk, het collier van de Vliesorde in den steek had gelaten en dat van de orde des Konings aangenomen, na voor hem eerst (reeds 15 Aug.) de daartoe vereischte eeden te hebben afgelegd. Nog in 1481 voor het kapittel, ondanks zijn afval, met verschooning behandeld als vader van Philips, heer van Beveren, een van de personen, aan wie de hoede van Max.'s zoon was toevertrouwd, behoorde hij in 1482 tot degenen, die het verdrag van Atrecht waarborgden van de zijde van Lodewijk XI. En zoo heeft men eveneens gebruik gemaakt van zijn tusschenkomst in de geschillen, ontstaan tusschen den aartshertog en de Vlamingen, waarbij hij zeer op den voorgrond trad (1484), in welk jaar hij namens Karel VIII kwam werken voor den vrede en met
groote eer te Brugge ontvangen werd (Kervijn II, 356). Als eerstgenoemde in 1485 zijn intocht houdt te Gent (7 Juli), buiten welke stad hij zijn treffende ontmoeting had met zijn zoontje Philips (te Mariakerke) is ook Antonie onder de daarbij aanwezigen evenals zijn zoon (dl. VI, kol. 957). In 1486 zijn beiden (zie art. Philips) en Philips van Kleef met een zending naar Termonde belast (Mém. hist. sur la guerre de Max., p.21). En ook in 1487 onderhandelde hij voor Max. met de oproerige Gentenaren. Boven bedenking verheven is in geen geval de rol van dezen ‘grand seigneur’ van den bloede, althans in deze periode. In 1483 ontving hij, bij brieven van 20 Juni, van Karel VIII een gift van 60000 francs in eens (Comm. Roy. d'hist. XI (1846) 345), maar betrekt toch ook weer een pensioen van Philips den Schoone, nadat deze aan de regeering
| |
| |
gekomen is en vertoont zich toch niet aan dienshof. Integendeel (evenals Philips van Kleef) houdt hij zich een tijd op aan dat van den franschen koning, aan wiens zijde hij ook heeft deelgenomen aan den slag bij St. Aubin-du-Cormier (27 Juli 1488), waar, door de troepen van de regeering, hertog Frans II van Bretagne tot een nadeeligen vrede gedwongen werd. Zoo bevond hij zich ook in Frankrijk, als 13 Jan. 1504 daarheen tot hem Toison d'or gezonden werd namens de Vliesorde, die hem reeds in 1491, na veel geduld trouwens, bedreigd had met uitsluiting, hem, die immers het ordelint opgehouden had te dragen en de teekenen van een vreemde orde voerde.
Na die zending heeft hij niet lang meer geleefd, in hetzelfde jaar (1504) immers op 83-jarigen leeftijd overleden. Een langen tijd had hij in de bourgondische landen een aanzienlijke rol gespeeld, daarin geenszins gehinderd door zijn afkomst. Integendeel, de eeuw van Philips den Goede heeft vele onwettige kinderen een belangrijke positie zien verwerven en deze bastaard was het waard door zijn moed en belangstelling in den staat (Fredericq naar Laborde, Introd. XXI, XVI). Bekend alom als krijgs- en tournooiheld, was de Groote Bastaard in zijn tijd ook vermaard om zijn liefde voor kunst en letteren, waarvan ook zijn bibliotheek getuigde, bewaard in zijn slot la Roche in de Ardennen. In de bourgondische Bibliotheek te Brussel heeft men eenige merkwaardige handschriften bewaard, die hem behoord hebben en te herkennen aan het met de hand geschreven devies ‘Nul ne s'y frotte’ (Niemand stoote er zich aan) en zijn handteekening. Gehuwd met Maria de la Vie(r)ville, dochter van Pieter en Isabeau de Preure, een adellijke juffer, had hij bij haar behalve een zoon, Philips, sinds 1486 heer van Beveren (zie bov. en verder het art.), een paar dochters t.w. Johanna (overl. 9 Febr. 1511), gehuwd (Dec. 1469) met Jasper (Gasper) heer van Culenburch en van Weerd (overl. 1504); en Maria, jong gestorven; dan had hij nog een bastaardzoon Antonie, heer van de Capelle (Versl. omtrent 's Rijks oude Archief XVIII (1895), 356 vlg.).
Een portret, waarschijnlijk van v.d. Weyden, ‘le chevalier à la flêche’, museum te Brussel (no 190), vroeger ook beschouwd als Karel den Stoute voorstellend, is ongetwijfeld dat van den Grooten Bastaard (Pirenne, II, 311 Note 1 met verwijzing naar v.d. Gheyn, Contribution à l'iconographie de Charles le Téméraire in de Annales de l'Acad. Roy. de Belg. 1904 en 1907). Een ander, toegeschreven aan Hans Memlinc, bevindt zich in het museum te Dresden. Zie verder over portretten van hem, Philips, Adolf en Maximiliaan van Bourgondië Zel. III. 1, 504-506, 572 en: Teg. staat v. Zeeland II, 119 en vgl. M. Gargon's Walchersche Arkadia II, 107, met onderschrift en wapenspreuk.
Zie verder, behalve wat reeds boven aangehaald en wat genoemd is bij de art. Karel en Maria van Bourgondië, met name de oude kronieken en de werken der bourgondische historiographen, waarbij te voegen J. Duclercq, Mémoires (ed. de Reiffenberg, Brux. 1835), en de in die art. vermelde moderne schrijvers van algemeene en plaatselijke geschiedenis, vooral:
v. Mieris, Hist. der Ned. Vorsten; J. Ermerins, Zeeuwsche Oudheden (Middelb. 1784-86); Burman, Utr. Jaarb. II en III; de Reiffenberg, Hist. de l'ordre de la Toison d'or (Brux. 1830); E. Münch, Die Fürstinnen des Hauses Burgund-Oesterreich in den Niederlanden (Leipzig 1832), 127-128, 172; Kervijn de Lettenhove, Hist. de Flandre IV en V;
| |
| |
dez., Chron. rel. à létat de Belgique sous la domination des Ducs de Bourgogne (Brux. 1873), 236; dez., La Toison d'or (Brux. 1907); Kron. Hist. Gen. 1857, 3de S. dl. III, 328-329; A. Borgnet, Le sac de Dinant par Charles le Téméraire in Annales de la société archéologique de Namur III (Namur 1853); M.P. Henrard, Les Campagnes de Charles le Téméraire contre les Lićgeols (1465-1468) in Annales de l'Acad. de Belg. XXIII, 2e S. III (Anvers 1867); P. Fredericq, Essai sur le rôle politique et social des Ducs de Bourg. dans les P.B. (Gand 1875); M. Gachard, Itinéraíre de Max. I in Coll. des Souverains des Pays-Bas I (Brux. 1876); L. Gilliodts v. Sevcren, Inv. des Archives de la ville de Bruges V en VI (zie reg.); J.H. Ramsay, Lancaster and York (Oxford 1892) II, 322; Finot, L'artillerie bourguignonne à la bataille de Montléry (Lille 1896); de Gerlache, Révolutions de Liège sous Louis de Bourbon; Gen. en Her. Bl. II, 183 en IX, 154; Mbl. Ned. Leeuw 1917, 190; V. Fris, Dagb. v. Gent 1447-1470 (M. der Vl. Bibliophilen IVe R. No 12); dez., Hist. de Gand
(Brux. 1913); Versl. omtrent 's Rijks Oude Archieven XVIII (1895), 316 vlg.; G. Doutrepont, Epitre à la maison de Bourgogne sur la croisade Turque projetée par Philippe le Bon (1464) in Analectes pour servir à l' Hist. Eccl. de la Belgique IIIe S., II (Louvain 1906); dez., La litt. franç. à la cour des Ducs de Bourg.; A. Bornet, Un bibliophile du 15me siècle (Bibl. de l'école des chartes Bd. 67 (1906)); Pelicier, Lettres de Louis XI (III, 383) en de verdere brieven - en andere bronnenuitgaven van de Gingins la Sarra, Vaesen en Charavay, de Mandrot, Gachard, behalve dan de meer algemeene werken van Walther, Blok, Pirenne, Huizinga e.a. vermeld IV, 283-284 en V, 1003.
Kooperberg
|
|