| |
[Bourgondië, Adolf van]
BOURGONDIË (Adolf van), heer van Beveren, Veere en Vlissingen, Brouwershaven en Duiveland, Tournehem, Westkapelle, Domburg en het land van Aggere, geb. 1489 op het slot Sandenburg(h.) (Veere), overl. 7 Dec. 1540 (bij v.d. Aa ten onrechte 24 Dec. 1539) te Beveren, was de zoon van Philips van Bourgondië, heer van Beveren en Veere (zie art.) en Anna v. Borselen.
| |
| |
Het was na den dood van deze (8 Dec. 1518), dat hij in laatstgenoemde heerlijkheden werd gehuldigd.
Een uitstekende opvoeding heeft hij van haar ontvangen, zelve een wijze en ontwikkelde vrouw (te Water, Oratio.... gentis Borsaliae 1755, 34), die hem, haar eenigen zoon bij Philips, tot leermeester gaf den schrijver Cornelius Battus, evenals zijn vader Jacob B. (zie dit deel kol. 57) beiden in briefwisseling met Erasmus, en mogelijk ook deze zelf, al wordt hij door sommigen niet Adolf, maar diens zoon Max. (zie art.) toegevoegd. Overigens vernemen wij, na de feestelijkheden bij zijn geboorte, weinig uit zijn eerste jaren tot 1504, toen hij, 22 Aug., als heer van Vlissingen aldaar gehuldigd werd. De admiraal, Philips van Bourgondiê, sinds 1517 bisschop van Utrecht, behoorde tot de getuigen van die handeling, bespoedigd door Anna, er op bedacht haar eenigen zoon alvast de genoemde heerlijkheden te verzekeren, nadat haar tweede gemaal, Lodewijk, burggraaf van Montfoort, als heer van Veere gehuldigd, ook reeds overleden was (in 1505).
Vóór het verwisselen van den admiraalsstaf met den bisschopsmyther was de eerste van genoemden bastaard Philips overgegaan op hem, Adolf, door toedoen van koning Karel (1516). Dezen bracht hij als admiraal in 1518 over naar Spanje. Heel wat minder onheil had bij dezen tocht plaats dan bij dien van 1506 van Philips van Oostenrijk en Johanna van Arragon, waarbij de toch nog zeer jonge jonker Adolf, ook in de zeeuwsche kroniek (met den admiraal, den bastaard Philips), genoemd wordt onder de tegenwoordige edelen. Ja, hij zon toen al niet eens meer vreemd in dat land zijn; althans men (Henne, I, 78) noemt hem (met André de Burgo) als gezant van eerstgenoemden vorst om diens schoonvader Ferdinand uit te noodigen het bestuur over Castilië op te geven (1505).
Langer zou hij het bestuur van de nieuwe landvoogdes zijn diensten bewijzen, die hij ook mede had helpen afhalen te Middelburg bij haar huldiging (uit naam van haar neef Karel) in Zeeland (1507) en die hij o.m. steunde bij de moeilijkheden, veroorzaakt door Karel van Gelre, die in de Kempen en Hesbaye viel, in samenwerking met die van v.d. Marck en de Franschen. Hij behoorde immers tot de heeren, op wie de gouvernante niet te vergeefs een beroep deed en die zich begaven naar het hoofdkwartier van den prins van Anhalt te Leuven. Op Adolfs naam stond het gezantschap, in 1508 afgevaardigd naar Jacobus IV van Schotland met het doel blijkbaar om door een duurzaam verbond de Schotten, die twee jaar te voren hun stapel van Brugge naar Veere verlegd hadden, daar te binden. Het althans voorloopig zichtbare resultaat bestond uit tegengeschenken van Adolfs eerbewijzen in den vorm van schotsche producten en voor jonker Adolf de ridderorde van St. Andries. Een andere ridderorde, en wel die van het Gulden Vlies, gewerd hem kort na de meerderjarigheidsverklaring van prins Karel (5 Jan. 1515), dien hij hielp huldigen als graaf van Zeeland (Middelburg 22 Mei 1515) en ‘convoyeerde tot in Holland’ en in wiens Raad hij al terstond gekozen was, o.a. blijkende reeds uit een stuk van 1 Febr. 1515, een instructie voor de gezanten, belast met onderhandelen over het huwelijk van Karel van Oostenrijk met Renée van Frankrijk (le Glay, Nég. dipl. II, 37), waarin hij tevens al admiraal genoemd wordt.
Wij zagen boven reeds, dat hij als admiraal en kapitein-generaal van de zee Philips van Bourgondië in het jaar 1517 was opgevolgd, niet veel later dan nadat hem, Adolf, behalve de mede reeds vermelde ridderlijke onderscheiding, ook het groot- | |
| |
baljuwschap van Henegouwen door den jongen vorst geschonken werd.
De daarop spoedig gevolgde tocht naar Spanje, mede boven reeds vermeld, had hem wel veel eer, maar ook groote onkosten aangebracht.
Dit geldt ook voor zijn feestelijk binnenhalen te Middelburg niet veel later (1518) van Karels broeder Ferdinand, kort te voren uit Spanje te Vlissingen aangekomen. Volgens v. Mieris had koning Karel zijn broeder (tegen den zin der Spanjaarden) hierheen gezonden en het toezicht op den prins den heer van Beveren opgedragen op aandrang van Chièvres, die dezen gunsteling, welke hem dikwijls hinderlijk was, van den Koning zocht te verwijderen, ten einde dezen zelf alleen, naar zijn welgevallen, te besturen.
Als nog in het laatstgenoemde jaar, kort na het uitbreken van een pestziekte, Anna uit Domburg, waarheen zij daarvoor de wijk had genomen, teruggekeerd, overlijdt, wordt eenige maanden later de boven reeds besproken huldiging van haar zoon als heer van Veere, Vlissingen en Brouwershaven te Veere voor het stadhuis gehouden.
En weldra zien we hem in verschillende van zijn heerlijkheden optreden, regelend politie en justitie, bouwend ook, vooral ter verfraaiing en versterking van Veere, zoodat hij over heel Zeeland naam verwierf en ingeroepen werd als ‘vestingbouwkundig ingenieur’ ❘ Gunsten vielen den machtigen heer ten deel van heel anderen aard en van heel andere zijde, n.l. van koning Christiaan van Denemarken, die voor zijn heele leven hem en zijn onderzaten vrijheid van allerlei tollen in zijn rijk toestond.
Dit belette evenwel niet, dat Adolf als admiraal in denzelfden tijd te maken had met moeilijkheden, door denzelfden koning veroorzaakt, naar wiens hoofdstad gekaapte haringbuizen en koopvaarders uit Holland en Zeeland weggesleept waren. Om verdere schade voor de haringvisscherij te voorkomen trachtte de admiraal door onderhandelingen een dreigenden oorlog te voorkomen, maar nog vóórdat resultaat bereikt was hadden die van Veere Denen als gevangenen daarheen opgebracht, die een hunner buizen op het punt waren te vermeesteren. Maar heer Adolf, wiens vredeszending slaagde, dreef de hoffelijkheid zoover de Denen, voordat ze naar hun land konden terugkeeren, heel behoorlijk opnieuw aan te kleeden. Na den dood van Max. van Oostenrijk volgde hem Karel V als keizer op. Over Engeland kwam deze uit Spanje hier, in Zeeland, aan, waar de admiraal, met de regeering van hoofdstad en provincie, weer zorgde voor een eervolle ontvangst (1 Juli 1520).
Een jaar later brak de groote oorlog uit tusschen Karel en Frans. Het heet van heer Adolf, dat hij met vele andere heeren uit de Ned. ook daaraan deelnam en met name wordt daarbij gesproken van het mislukte beleg van Masières (1521), maar wat daarbij of elders op het oorlogstooneel zijn rol is geweest, blijkt niet. Wel, dat hij spoedig daarop weer aan den zeekant bezig was en wel oorlogsschepen uitrustende ter bescherming van de haringvisscherij. Doch de storm bleek voor die vloot gevaarlijker dan de Franschen, van wie toch nog een oorlogsschip triomfantelijk naar Veere werd opgebracht; de haringbuizen bleven behouden. En dat, onder al dit bedrijf door, de belangen van den handel, met name van Veere, door heer Adolf niet vergeten werden, bleek, toen de uit Denemarken gevluchte Christiaan II bij zijn keizerlijken zwager een schuilplaats kwam zoeken (1523) en, met zijn gemalin te Veere vorstelijk ontvangen op Sandenburg en daarop met hun gastheer vandaar naar de landvoogdes te Mechelen doorgereisd, er zonder uitgebreid privilege inzake
| |
| |
den handel op Denemarken niet afkwam (J.J. Altmeyer, Hist. des relations commerciales des Pays-Bas (Brux. 1840, 106). Maar over het algemeen kon de haringvloot niet geheel gevrijwaard blijven tegen verliezen door fransche kapers en men zon al op brieven van vrijgeleide voor de haringvisschers van de Franschen, toen de groote overwinning bij Pavia gelegenheid scheen te geven om tot een bestand met Frankrijk te komen. En om dit voor te bereiden, al was het alleen om de haringvisscherij, werd heer Adolf met anderen door de landvoogdes naar Engeland gezonden, waar zij ook Fransche gezanten zouden aantreffen. Maar het kwam te Breda tot een volkomen wapenstilstand. Wat de haringvisscherij betreft, die was er uitdrukkelijk bij vrijgesteld.
In dien tijd rustten de wapenen niet lang. In 1528 dreigde het gevaar uit het W. Als zeeuwsch admiraal moest Adolf van Bourgondië een expeditie uitrusten voor een kruistocht in de omgeving van Calais, te richten op de monden van de Theems of het Kanaal, na in het bijzonder Walcheren versterkt te hebben. Doch in Engeland wenschte men den oorlog niet, nadat men ingezien had, dat deze niets anders was dan een uiting van ontevredenheid van Wolsey; de spoedige afsluiting van den wapenstilstand van Hamptoncourt toonde het (15 Juni 1528), in Sept. bekrachtigd. Aan het voorbereiden van het vredesverdrag van Kamerijk met Frankrijk had ook de heer van Beveren medegewerkt (le Glay, Nôg. dipl. II, 623). Ook financieel steunde hij de regeering, mede door den gelderschen oorlog zeer op kosten gejaagd. Als bewijs van waardeering ontving Adolf na het verdrag van Gorinchem een gratificatie van 400 pond, gelijk ook andere heeren dergelijke ontvingen, terwijl het volk bezweek onder den druk der belastingen.
Soms droegen die regeeringsbelooningen een eenigszins eigenaardig karakter; zoo met land, dat nog ontdekt moest worden - en niet ontdekt werd door een paar schepen, daartoe door Adolf uitgezonden. Voor de hierbij gemaakte onkosten kreeg hij vergoeding in de hoeveelheid kostbare koopwaren, die zij meebrachten. 1527-1528 viel dat optreden van Adolf, door het vóórgaan der Spanjaarden geprikkeld als ‘ontdekkingsreiziger’ (zie de afbeelding van den betr. penning bij v. Mieris, II, 360 schepen voorstellend, met als randschrift daar boven: Quo Deus hoc fausto nos sidere ducet eundum est).
Volgden eenige jaren van betrekkelijke rust, waarin de heer van Beveren, vooral op Duiveland, veel deed aan indijkingen of voor herstellingswerk aan de dijken, daarbij soms zelf het voorbeeld gevende. Ook ten bate van den schotschen stapelhandel op Veere, die, vóórdat de keizer ingreep. Middelburg was afgetroggeld, ook door corruptie e.d. middelen, namens den heer van Beveren in Schotland toegepast (Theissen, De regeering van Karel V in de Ver. Ned. 142-143). Op zijn admiraalschap werd in 1536 weer een beroep gedaan, toen het gold het door Christiaan belegerde Kopenhagen te ontzetten ten bate van Frederik v.d. Palts en in Denemarken tusschenbeide te komen (vgl. dl. V, kol. 290). Doch ook nu zou het weer niet komen tot een gelegenheid voor Adolf om te toonen, wat hij hierin waard was, al had hij ook nog zulke summiere middelen te baat genomen om de vloot snel uit te rusten (Henne dl. III, kol. 224).
Het was tevens de laatste worsteling met Karel van Egmond, aanvankelijk door Christiaan van Denemarken gesteund.
Maar Kopenhagen viel en de expeditie ging niet door, terwijl evenwel Karel van Egmond tot het
| |
| |
verdrag van Grave gedwongen werd. Adolf deed de vloot onttakelen (Altmeyer t.a. p. 393). Daartoe had mogelijk ook bijgedragen een kwestie met Holland over het admiraalschap. Feitelijk was Adolf van Bourgondië admiraal van Zeeland, waar meer zorg voor het zeewezen gedragen werd dan in Holland, zooals b.v. ook hieruit blijkt, dat door zijn toedoen in het eerstgenoemde gewest op gemeene kosten het eerste artilleriehuis verrees (eig. iets na zijn dood voltooid). Men beschouwe ook zijn ‘Ordonnantiën binnen den scepen van orlogen’, als grondslagen van een goede tucht. Bedoeld geschil, waarbij de Keizer van steun aan den admiraal deed blijken door een nieuwe ordonnantie in 1540 (L. Gilliodts v. Severen, Carl. de l'ancienne Estaple de Bruges IV (1906), 609-610, waar ook over het karakter van den toenmaligen zeeoorlog), eindigde voorloopig in 1547 onder zijn zoon en opvolger Max., toen en doordat deze mede tot stadhouder verheven werd (zie art.).
Dat Adolf zich in de blijvende gunst van het huis Oostenrijk mocht verheugen, blijkt ook hieruit, dat hij in 1537 lid van den Raad van State werd. En toch had hij in den toen woedenden oorlog met Frans I weer evenmin kunnen doen blijken van zijn gaven als admiraal. Met Reinier van Bredero aan het hoofd van een vloot met 4000 man landingstroepen geplaatst om tegen Frankrijk op te treden, is hem zulks belet door storm en den naderenden winter. Weldra kwamen ook in Gent weer moeilijkheden voor en haar getrouwe Raad Adolf van Bourgondië werd door landvoogdes Maria daarheen gezonden, welke zending niet geheel zonder levensgevaar schijnt geweest te zijn (Kervijn de Lettenhove, Hist. de Flandre VI, 104).
Bovendien is zij niet geslaagd; de opstand brak er toch uit, 1540 door Karel zelf gedempt, die daarop naar Zeeland vertrok. Een eervolle ontvangst viel hem daar ten deel, ook door heer Adolf (16 Juli 1540 te Veere), die hem over de eilanden naar Holland begeleidde. Niet veel later werd hij - op de Statenverg. van 4 Oct. 1540 nog aangewezen om Karel V tijdens diens afwezigheid in Zeeland te vervangen - aangetast door een slepende ziekte, en er herstel hopende te vinden, liet hij zich naar Vlaanderen, naar Beveren, vervoeren. Toen daar de kwaal verergerde, liet hij, die steeds een trouw zoon der Roomsche kerk en daarbij zeer anti-Hervormingsgezind zich had getoond, zich de sacramenten toedienen, waarop hij, nauwelijks 51 jaar oud, overleed. Spoedig daarna, 18 Jan. 1541, werd hij met groote staatsie en rouw in de kapel op Sandenburg bijgezet. Zijn hart werd overgebracht naar de parochiekerk te Beveren, waar men zijn grafschrift ziet.
Zijn weduwe Anna v. Bergen (Glimes) overl. 15 Juni 1541, dochter van Jan, heer van Bergen, ridder van het Gulden Vlies, en Adrianade Brimeu, met wie hij, blijkens het register van Veere (W.N. du Rieu, De Intrede en huldigingvan Karel V binnen Dordrecht 3 Juni 1515, bl. 86), gehuwd was in 1509 (en niet 1511, gelijk Reigersbergen e.a. meenden), liet hij achter met een zoon Maximiliaan (die volgt) en drie dochters, nadat al vroeger twee jongens, Filips en Hendrik, overleden waren.
Van die dochters was Anna (overl. 25 Mrt. 1551) gehuwd 1o met Jacob III, graaf van Hoorn (overl. 7 Aug. 1531) en 2o met Jean de Hennin, graaf van Bossu, beiden ridder van het Gulden Vlies; Jacoba (overl. 1556), echtgenoote van 1o Jan van Vlaanderen, heer van Praet en van de Woestijne (overl. 10 Dec. 1545) en 2o Jan van Cruyningen, heer van Cruynin- | |
| |
gen, Heenvliet enz., later van Beveren en Tournehem (overl. 24 April 1559); Anthonette of Ant (h)onia (overl. 29 Mei 1588) (door sommigen voor ouder gehouden dan de eerder genoemde Jacoba), die huwt met 1o Karel de Croy, heer van Aerschot (overl. 24 Juni 1551) en 2o Jacob d'Anneux, heer van Abencourt. De achtergebleven bastaard Philips, heer van Fontaines (Fontes, Fontenes), zoon van Anna van Ranter, gewettigd door Karel V in 1534, heeft bij de erfdochter van den heer v. Hesdin o.m. een zoon Adolf en een dochter gekregen, Anna van Bourgondië, gehuwd met Jacob Smit, heer van Baarland van 1533-1566, toen hij als weduwnaar overleed, na de laatste 4 jaren ook nog baljuw van Veere te zijn geweest en sinds 1558 ook van Vlissingen (Nagtglas, Levensber. v. Zeeuwen II, 650).
Van heer Adolf, die veel voor Zeeland gedaan heeft, heet het, dat hij zijn onderhoorige landzaten niet minder bemind heeft dan hij van dezelven bemind werd.
Zie zijn lof bij Erasmus, die hem zijn boek over de ‘Deugden’ opdroeg. En zie verder penningen, behalve bij van Mieris II, 360 (zie boven) ook aldaar 84, waar een afbeelding van zijn adelijk wapenschild met op de keerzijde het volgende devies: Qui bien jettera le compte trouvera (Die wel zal werpen zal de rekening wel vinden). Een afbeelding verder bij Gargon, Walchersche Arcadia II, 107.
Zijn portret in ‘Recueil d'Arres’, 372.
Zie, behalve Anselme, Reigersbergen-Boxhorn, van Mieris, Ermerins e.a. de lit. onder art. Anthonie en verder: W.J. te Water, Het Hoog Adelijk en Adelrijk Zeelant (Middelb. 1761); Register van Aert v.d. Goes, I; A. Moens v. Bloois, Keizer Karel V te Vlissingen in Zeeuwsche Volksalmanak 1837, 131; L.v. Sacher-Masoch, Der Aufstand in Gent (Schaffhausen 1857); J.C. de Jonge, Gesch. v.h. Ned. Zeewezen I (Haarlem 1858); A. Henne, Hist. du règne de Charles V en Belgique; Gachard, Colt. des Voyages des Souverains des Pays-Bas I en II (Brux. 1874-76); Gachard, Relation des troubles de Gand; Altmeyer, Hist. des Relations commerciales et diplomatiques des Pays-Bas (Brux. 1840); H.T. Colenbrander, Robert Fruin, Gesch. der Staatsinstellingen in Ned. (den Haag 1901 en 1922); E. Gossart, Charles-Quint, roi d'Espagne (Brux. 1910); Blok, Gesch. eener Holl. stad onder de Bourg. Oost. heerschappij (den Haag 1912); Pirenne, Hist. de Belgique III, 96; M.P. Rooseboom, The Scottish staple in the Netherlands (the Hague 1910); Alg. Ned. Familiebl. 1892, 23; H. Obreen,
Bijdr. tot de kennis der middeleeuwsche geslachten van Holl. en Zeeland in Mbl. Ned. Leeuw, Oct. 1927.
Kooperberg
|
|