Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 8

[Boot, Justus]

BOOT (Justus), geb. te Edam, 16 Aug. 1739, overl. 9 Nov. 1793, zoon van Mr. Hermannus, secr. en schepen te Edam, ontvanger der gemeenelandsmiddelen en van de convooien en licenten, en van Reynoutje Leoninus.

Hij behoorde tot een edamsche familie, die in het midden der 17e eeuw aldaar uit Harderwijk was komen wonen. In zeedienst getreden, werd hij 5 Mei 1763 tot kapitein benoemd. Als zoodanig voerde hij in 1781 het bevel over de ‘Beverwijk’ met 56 stukken geschut en bevond zich onder het eskader, dat in de westind. wateren kruiste, toen de vierde engelsche oorlog uitbrak. Een engelsche kaper, die in de nabijheid van het eiland Curaçao zwierf, werd door Boot veroverd; hij deed er een deel van zijn manschappen op overgaan, heesch de hollandsche vlag en vertrouwde het bevel aan zijn luitenant de Richemont toe, met last het eiland om te varen ten einde het tegen een onverhoedschen aanval der Engelschen te beveiligen. In het volgend jaar met twee schepen in de haven van Curaçao liggende, was hij de eerste der zich daar bevindende kapiteins, die zich gereed maakte om den hoeker ‘de Vrouw Machtelyne’, gecommandeerd door Christiaan Geerman, te hulp te komen, toen dit vaartuig door het engelsche fregat de ‘Diamant’, kapitein Parker, werd aangevallen. Hij werd echter in dit voornemen verhinderd door den schout-bij-nacht Hendrik Rietveld, wiens schip ‘Nassau’ hem dwars in den weg schoot.

Van 1785 tot 1787 verving hij den schout-bij-nacht van Kinsbergen in het bevel over het Middell.zeeeskader en bezocht in 1786 Malta om den grootmeester namens de Staten te begroeten en hem een geschenk aan te bieden (zie het oorspronkelijke Rapport of journal van den kapitein J.B. wegens zijne reize en commandement over 's lands eskader in de Midd.zee, beginnende met den 4 den Mei 1785 en eindigende op den 12en Maart 1787 en zijn brieven aan den griffier van H.H. Mog., beide op het rijksarch.; óók De derde Reize naar de Midd.zee, door C. de Jong, als kapitein het bevel voerende over 's lands kotter ‘de Brak’, 1e deel). Van den grootmeester van Malta, prins Emanuel de Rohan, ontving hij 24 Maart 1786 een gouden met juweelen ingelegde snuifdoos met in het midden het geschilderde miniatuur-portret van den schenker, benevens nog een gouden, rijk

[p. 180]

met diamanten en robijnen bezetten ponjaard. Aan dezen laatsten was een heele geschiedenis verbonden, medegedeeld in Ned. Leeuw. Snuifdoos en ponjaard zijn nog heden in het bezit van mevrouw Boot-de Wit te Heemstede. Een houten model van Boot's schip ‘De Overrijssel’ van 68 stukken, wordt in Edam's museum bewaard. Hij werd in 1788 bevorderd tot schoutbij-nacht, daarna tot vice-admiraal van Holland en West-Friesland, testeerde 8 Oct. 1793 te Edam voor notaris Pieter Kerk, sloeg 9 Nov. 1793 van zijn schip ‘Utrecht’ in de Noordzee over boord en verdronk (zie hierover Ned. Leeuw).

Hij was als commandeur 3 Nov. 1761 te Edam gehuwd met Margaretha Cloribus, geb. te Edam 13 April 1745, er overl. 6 Jan. 1788, dochter van Abraham, zijdefabrikant, en van Cornelia Teengs. Uit dit huwelijk sproten 5 kinderen, waarvan Jacob B. den stam voortzette. Een dochter Cornelia (1770-1831) was eerst met William Pont, daarna met Mr. Lub. Corn. v. Bommel (beiden burgemeester van Edam) en ten derde met Daniël Pieter Hofmeyster gehuwd. Een andere dochter, Reyna Boot huwde met Pieter Pont. De nakomelingen van Justus Boot bekleeden nog thans in de Zaanstreek in den houthandel een vooraanstaande plaats.

Zie: Vervolg op Wagenaar III, 270; Stuart, Vaderl. Hist. IV, 109, 110; Teenstra, De W. Ind. Eilanden II, 64-67; de Jonge, Ned. Zeew. V, 529, VIa, 162, 394; Mdbl. Ned. Leeuw XL, 81, 121, XLI, 39, 40, vooral: XLV, 309-311; Vorsterman v. Oyen, Stamen Wapenb. III, 29.

Regt