[Boetzelaer, Wessel van den (4)]
BOETZELAER (Wessel van den) (4), heer van Langerak, Asperen en Goudriaan, geb. omstr. 1437, overl. 21 (31) Juli 1492 (Rademaker's Kabinet geeft op: 21 Juli 1497) en begr. te Asperen, zoon van Rutger (4), hiervóór, en van Elburg van Langerak.
Hij vierendeelde zijn wapen met Langerak, werd met zijn vader en zijn broeder Johan in 1457 vermeld en verkreeg in 1461 door transport van zijn genoemden broeder Angemende en Zeddam, bij diens dood ook de kleefsche leenen met den Boetzelaer (1469). Hij hield in 1462, met zijn broeder en zijn oom Dirk, Jan van Alpen schadeloos. In 1467 door Keppel met de tienden van Hardenberg beleend. In 1470 (of 1471) deed Wessel, die vermoedelijk meer toekomst zag in een verhouding tot den machtigen hertog van Bourgondië dan in die als leenman van den hertog van Cleve een scheidbrief opmaken tusschen de gebroeders Wessel en Sweder v.d. B.: Wessel, toen als heer van Doern en St. Ulrichskapelle vermeld, cedeerde aan zijn broeder Sweder het huis te Boetzelaer en alle kleefsche leenen en behield voor zich alle goederen, die zijn moeder te Asperen en Langerak zou achterlaten; hierbij waren getuigen: heer Johan van Alpen, ridder, Dirk v.d. Boetzelaer en Helmich Bentinck. Dit besluit werd later bekrachtigd door het testament van Elburg van Langerak, in 1479 opgemaakt, waarbij zij reeds bij haar leven haar goederen aan haar zoon Wessel overdraagt. Bij den gewelddadigen dood zijns vaders had hij half Asperen verkregen, in 1480 bekwam hij ook de andere helft. Na den dood van Rutger v.d. B. was diens familie zoogenaamd met de familie Pieck verzoend door het huwelijk van Wessel en de beide geslachten bleven eenigen tijd de twee kasteelen te Asperen rustig bewonen. Doch de oude veete herleefde toen Wessel zijn kasteel in dienst stelde van Maximiliaan van Bourgondië om tot bolwerk tegen de Gelderschen te dienen. Dit was den gelderschgezinden Gijsbert Pieck niet naar den zin; in de hierdoor ontstane onlusten dolf Gijsbert het onderspit en zijn aandeel in Asperen werd nu aan Wessel geschonken, zoo dat, de baronie van Asperen in één hand kwam en daarin ruim drie eeuwen is gebleven.
Wessel van den B. huwde in of omstr. 1470 met Judith Moll van Ledtberg vrouwe van Dorn (= Deurne in N.-Br.; zie Alg. Ned. Familiebl. IV, 103) en St. Ulrichskapelle, overl. nà 1496 (als hertrouwd met Hendrik Taye, heer van Ruysbroeck), dochter van Isewijn en van Jutte òf Geertruyd Pieck. Als kinderen van Wessel en Judith vinden wij vermeld: Rutger (5), die voorg.; Jan, ridder der D.O. Balye van Utrecht, edelman van Margaretha van Parma; Wessel, ridder der D.O.; Otto, abt van Bern, in 1556 overleden; Weintgen en Elburg, de laatste met Amelis van Amstel van Mijnden (dl. V, kol. 13) gehuwd.
Als voogd over deze kinderen werd bij den dood des vaders diens broeder Sweder (1) benoemd.
Zie: Nederl. Adelsboek (1912), 265; J.W. des Tombe in Navorscher LV (1905), 31; Geneal. Herald. Bladen IX, 210, 211; Rademaker's Kabinet (1793) IV, 357-363; Tegenw. St. v. Holl. VII A, 542; Bloys v. Treslong Prins, Grafschr. in Z. Holland.
Regt