Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 8
(1930)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 166]
| |
Bartha van Arkel van Heukelom. Bij den dood zijns vaders 6 Januari 1545 met Langerak beleend, werd hij 8 October 1549 in de ridderschap van Utrecht beschreven. Hij verliet den R.K. godsdienst en werd een vurig voorstander der protestantsche leer, die hij in zijn heerlijkheden eerst toestond en later invoerde. Waarschijnlijk dagteekent zijn overgang van 1566, daar hij ten opzichte van het Verbond der Edelen eerst een weifelende houding heeft aangenomen; ten slotte schijnt hij met twee zoons tegenwoordig te zijn geweest bij de overhandiging van het Smeekschrift aan Margaretha van Parma. Hem werd ten laste gelegd, dat hij in 1566 de beeldstormers door de Waterpoort, achter zijn slot, in de stad Asperen had binnengelaten, waarna de kerken en kloosters werden ontwijd. Hij liet door Wouter Jacobsz. het stelen ten strengste verbieden, doch het vernielde houtwerk werd den armen geschonken. Ook had hij den manschappen van Hendrik van Brederode toegang tot de stad verleend. Om al deze redenen voor den bloedraad gedaagd, werd hij in 1568 uit den lande gebannen en nog in 1574, wegens zijn grooten ijver voor den nieuwen staat van zaken, van het algemeen pardon uitgesloten. Hij schijnt evenwel te zijn teruggekeerd, daar hij in 1575 te Rossum is overleden. Wanneer wordt meegedeeld, dat hij te Appeltern werd begraven, zal men daarvoor Apelthorn in Kleefsland, nabij den Boetzelaer, moeten lezen. Nochtans vermeldt Rademaker's Kabinet en Bloys v. Treslong Prins, Grafschr. in Z. Holl. dat Wessel te Asperen begraven ligt; zijn lijk zal dus na de Pacificatie van Gent daarheen zijn overgebracht. Wessel, die tot zinspreuk voerde ‘Dieu maintiendra.’, huwde in 1519 met Françoise van Praet, vrouwe van Moerkerken en Carnisse, overl. (volgens Ned. Adelsboek en Bloys v. Treslong Prins' Grafschr.) 6 October 1562, òf (volgens de grafzerk in Rademaker's Kabinet) 6 Februari 1565, dochter van Lodewijk II van Praet, heer van Moerkerken en Carnisse, en van Catharina van Egmond. Zij wonnen verscheidene kinderen, waarvan Floris, Rutger, Daniël, Otto en Lodewijk in dit deel voorkomen. Zijn zoon Wessel huwde Elizabeth van Bronckhorst Batenburg en sneuvelde 13 Maart 1567 in de nederlaag der Geuzen bij Austruweel; hij liet geen kinderen na. Een dochter Catharina huwde 1e met Jacob van Vlaenderen, heer van Prat, Beveren en Onlede, daarna met François van Haeften, een der Verbonden Edelen. Een andere dochter Agnes, die met Jacob van der Meer van Berendrecht huwde, wordt wellicht verkeerd onder de kinderen van Wessel vermeld en zal een dochter van zijn broeder Otto zijn (zie aldaar). Bovendien verwekte Wessel v.d. B. bij Judith van Helmont nog een bastaardzoon, Wessel v.d. B., die wegens zijn overgang tot de nieuwe leer en deelneming aan den beeldenstorm met zijn moeder door Alva werd gebannen. Zie: Nederl. Adelsboek (1912), 265; Marcus, Sent. van Alva, 130-133; Beekman, Beschr. van Asperen, 251-254; Wagenaar, Vad. Hist. VI, 187; te Water, Hist. Verb. der Edelen II, 247, 248, 111, 480, 481; d'Yvoy en Beeldsnijder, Verb. en Smeeksch., 2, 80; Rademaker's Kabinet (1793) IV, 364; Geneal. Herald. Bladen IX, 212, 213. Regt |
|