[Boetzelaer, Wessel van den (3)]
BOETZELAER (Wessel van den) (3), geb. omstr. 1360, overl. in 1437 (volg. Ned, Adelsboek: 1439), zoon van Rutger (3) en van Elysabeth von Bylandt.
Johan von Grieth moet namens den graaf van Cleve 8 Juli 1376 oerveede zweren aan den aartsbisschop van Keulen, aan het aartsstift, aan den ambtman van Aspel, Rutger v.d. B. en aan diens zoon Wessel en aan de stad Rees (Scholten, Gesch. v. Wissel und Grieth, 151). In 1395 heeft Wessel twist met zijn vader; de graaf van Cleve doet uitspraak (zie op Rutger (3)). In het volgend jaar, bij den twist tusschen Rutger en graaf Adolf v. Cleve, wordt Rutger gevangen genomen en wel spoedig in vrijheid gesteld, doch hij moet zijn kasteel Boetzelaer aan den graaf overlaten: het werd Zondag in de vasten in 1397 aan zijn zoon Wessel geschonken, onder de nadrukkelijke bepaling, dat dit slechts uit genade van den hertog was (Arch. Boetz.). Wessel verkreeg van den graaf het ambt van opperschenker van Cleve, waarvoor hij in 1417 de helft van 2 hoeven land in leen krijgt (Arch. Boetz.); dit ambt bleef sedert erfelijk in de familie. Dat Wessel het evenmin als zijn vader goed met den graaf kon vinden, blijkt uit een notitie, waar wordt meegedeeld, dat Wessel dit ambt wel (in naam) verkregen had, maar dat hij uit onwil nooit daarvan in possessie gekomen is. Van zijn overgrootvader Robbert van Appeltern had hij de kerkegift van Winssen geërfd; op niet vermelden tijd verzocht Frederik v. Hekeren, geheeten v. Rechteren, zijn ‘lieven en gemijnden zwager’ W. v.d. B. deze aan een zekeren pastoor te vergeven (Arch. Boetz.).
Wessel is tweemaal gehuwd geweest: eerst met Bata van Ghemen, dochter van Herman, heer van Anholt, en van Elborch van Zuylen v. Anholt. Dit huwelijk was kinderloos (magescheid St. Jacob 1390); daarna met Lutgard van Rechteren genaamd van Heeckeren (magescheid 1439), overl. vóór 1451, dochter van Sweder en van Sophia van Groesbeek. Hieruit: Rutger (4), die voorgaat; Sweder, Johan en Diderik v.d. B.