met Langerak beleend, was luitenant-kolonel en kapitein van de gardes, daarna kolonel van een regiment infanterie; werd in 1724 in de ridderschap van Holland en West-Friesland beschreven en wegens die ridderschap gecommitteerd in den Raad van State. Hij was hoogheemraad van Delfland en werd in 1727 meesterknaap van Holland.
Ten behoeve van hem werd 10 Januari 1720 de heerlijkheid Langerak uit den band van fideicommis ontslagen en door hem verkocht aan zijn schoonouders Pauw-Schaep, die er 30 Aug. 1721 mee werden beleend. Na den dood van haar moeder werd Frederik Hendrik's vrouw Elisabeth er 11 Febr. 1728 mee beleend; zij verkocht het goed in 1736 aan Mr. Cornelis Trip.
Frederik Hendrik van den Boetzelaer is twee maal gehuwd geweest. Eerst (ondertr. te 's Gravenhage 28 Maart 1714) met Ottelyne Philippine van Dorp, dochter van Arnoud Adriaan, heer van Dorp, edelman van willem III, en van Juliana Cronemans. Daarna hertrouwde hij te 's Gravenhage in de Kloosterkerk 3 Januari 1720 met Elisabeth Françoise Pauw, later vrouwe van Langerak, ged. te 's Gravenhage 29 April 1690, overl. ald. 10 Maart 1760, dochter van Franco en van Anna Schaep. Aan deze tweede vrouw herinnert te 's Gravenhage het z.g. ‘Slop van Langerak’ aan de westzijde van het Noordeinde, waar zij in 1737 een blok huizen kocht. Zij woonde aldaar ook, als weduwe, in 1742 in een huis van ƒ 850 huurwaarde, met een inkomen van ƒ 6000; zij bezat een buitenplaats, hield zes dienstboden en had een koets met 2 paarden.
Uit het eerste huwelijk sproot een dochter Juliana van den Boetzelaer (1713-1791), vrouwe van Schoot, in 1764 gehuwd met Jacob Hendrik graaf van Rechteren. Uit het tweede huwelijk werden een zoon Jacob George Rutger, baljuw van Woerden, en twee dochters geboren.
Zie: Beekman, Beschr. v. Asperen, 278, 279; Wagenaar, Vad. Hist. XVIII, 297; Die Haghe (1911), 339; Mdbl. Ned. Leeuw IV, 12, XXXII, 336; Adelsarchief (1900), 144; Gen. Her. Bladen II, 268; Alg. Ned. Familiebl. I, no. 59, 5b.
Regt