[Beyma Thoe Kingma, jhr. Mr. Sybrand Willem Hendrik Adriaan van]
BEYMA THOE KINGMA (jhr. Mr. Sybrand Willem Hendrik Adriaan van), geb. te Workum 21 Oct. 1812, overl. te Leeuwarden 9 Aug. 1877, was de derde zoon van Julius Matthijs v.B.t.K. (die voorgaat) en Agatha Wilhelmina van Voss.
Hij studeerde aan het athenaeum te Franeker, waar hij 22 Apr. 1830, en daarna aan de hooge school te Leiden, waar hij 18 Juni 1832 werd ingeschreven, en promoveerde te Leiden 16 Nov. 1835 op een dissertatie, getiteld Historia ordinum Frisiae a Carolo V usque ad ejuratum Philippum II 1515-1581. Hij werd advocaat te Leeuwarden en werd 16 Sept. 1838 benoemd tot rechter in de arrondissements-rechtbank te Leeuwarden. Op 18 Oct. 1860 werd hij benoemd tot president van dat college.
Op 2 Febr. 1853 werd hij in het kiesdistrict Leeuwarden gekozen tot lid van de Provinciale staten van Friesland, maar, daar hij met ingang van Juli d.a.v. periodiek aftrad, werd hij, die van liberale beginselen was, ingevolge de Aprilbeweging op 10 Mei 1853 niet herkozen. Eenige jaren later, 10 Mei 1859, werd hij in het kiesdistrict Dokkum opnieuw gekozen. Op 15 Oct. 1863 werd hij, ook te Dokkum, gekozen tot lid van de Tweede Kamer. Hij vond hierin aanleiding, in Dec. d.a.v. ontslag als lid der Staten te nemen.
Hij was een geacht lid der liberale partij, die evenwel niet op den voorgrond trad. Een bijzonderheid omtrent hem is, dat bij de plechtige opening der Kamers in Sept., als de andere leden in hun galakostuum als kamerlid die plechtigheid bijwoonden, hij in het galakostuum van president der rechtbank verscheen. Hij vond het, gezien de mogelijkheid eener niet-herkiezing, dwaasheid, een kostuum van kamerlid aan te schaffen.
Daar hij niet sterk van gestel was, en de dubbele betrekking van kamerlid en president hem op den duur te zwaar viel, verzocht hij bij zijn periodieke aftreding tegen Sept. 1873 niet meer voor kamerlid in aanmerking te komen. Op 24 Juni 1873 werd hij vervangen.
Hij huwde 24 Juni 1841 Eva Margaretha Fontein, geb. 9 Mrt. 1815, overl. 28 Mei 1881, bij wie hij twee kinderen had, die kort na de geboorte overleden.
Met Mr. J. Dirks (dl. IV, kol. 505) schreef hij: Ayttiana (Workum 1844).
Ramaer