[Beyma Thoe Kingma, jhr. Julius Matthijs van]
BEYMA THOE KINGMA (jhr. Julius Matthijs van), geb. te Ternaard (West-Dongeradeel) 25 Sept. 1781, overl. te Zweins (Franekeradeel) 14 Sept. 1847, was de oudste zoon van C.L. van Beyma (zie boven) en A. van Poutsma. Hij volgde met zijn moeder zijn vader naar St. Omer in 1788, en keerde met hen in 1795 naar Friesland terug. Hij werd 12 Juni 1800 te Franeker als student ingeschreven, maar heeft de studie aldaar niet voltooid. Hij werd 29 Juni 1806 benoemd tot ontvanger der convooien en licenten, der onbeschrevene middelen, van de turf, het klein zegel en de registratie te Workum, en bleef dit tot 21 Oct. 1811, toen hij maire van Tjum werd. In 1814 werd hij benoemd tot vrederechter in het kanton Hindeloopen, en ging toen weder te Workum wonen.
In Juni 1820 werd hij lid der commissie van landbouw in Friesland. Hij werd te Workum lid van den Raad, en werd 1 Juni 1824 door zijn medeleden gekozen tot lid der Provinciale Staten van Friesland.
In 1825 werd hij in plaats van zijn oom E.M.v. Beyma (zie boven) benoemd tot grietman van Franekeradeel en zette zich daarvoor neder op het hem door dezen gelegateerde buitengoed Kingmastate onder Zweins. Bij zijn aftreding met ingang van Juli 1827 verzocht hij, te Workum