trouw gebleven Noordnederlander naar de oppositie, waarvan hij het erkende hoofd werd, om wien zich schaarden de prinsen van Espinoy en Barbançon, de hertog van Bournonville, de graaf van Egmond e.a. Bepaalden ten slotte deze edelen zich tot een vrij onschuldige samenzwering, tot daden zijn alleen Hendrik en René van Renesse, graaf van Warfusée, president van den raad van Financiën, overgegaan. Warfusée vestigde zich te Rijswijk om rechtstreeks te onderhandelen met de Staten en den Prins. Nog voor Frederik Hendrik zijn beroemden krijgstocht langs de Maas ondernam, werd overeengekomen, dat de beide genoemde graven, ieder tegen betaling van honderdduizend gld., dezen tocht zouden begunstigen. Venlo en Roermond, beide door Hendrik van den Berg verlaten, vielen daardoor gemakkelijk in staatsche handen. Daarna begaf H. v.d. B. zich naar Luik, vanwaar hij bij brieven aan de infante en aan het volk zijn besluit bekend maakte, dat hij niet langer de Spanjaarden wilde dienen en tegelijk iedereen uitnoodigde ‘tot voorstand van den roomschen godsdienst en tot afbreuk van Spanje’ zich onder zijn vanen te scharen. Tegelijkertijd begonnen de staten op zijn naam troepen te werven. Het brusselsche gouvernement verklaarde hem voor een muiter en landverrader en loofde een prijs uit voor wie hem in handen kreeg. In 1633 werd hij formeel in dienst der Geünieerde Provinciën aangenomen. Zoo betrad de zoon dus weer den weg, dien de vader eenmaal verlaten had. De hertog van Aerschot, door de te Brussel vergaderde Algemeene Staten naar Spanje gezonden, werd daar, als verdacht van te heulen met graaf Hendrik, half April 1634 gevangen genomen. Toen zijn onbeduidende rol in dezen voldoende bewezen was, bleef hij toch onder scherp
toezicht te Madrid, waar hij in 1640 overleed. Bij de vredesonderhandelingen met Spanje, die tot 1633 geduurd hebben, werd nog met Hendrik het plan besproken tot verdeeling van België tusschen de Republiek en Frankrijk.
Ten gevolge van een langdurig proces met zijn neef Albert, die voorgaat, is hij een tijdlang regeerend graaf geweest.
Hij was in 1612 voor de eerste maal gehuwd met Margaretha van Wittem, zuster van Maria Mancia, de vrouw van Herman, die volgt. Zij schonk hem een dochter, die evenals haar nicht Maria Elisabeth heette, later gehuwd met Eitel Friedrich, vorst van Hohenzollern - Hechingen. Zij verkreeg bij een overeenkomst met haar neef Albert, zoon van Frederik, het markgraafschap of markiezaat Bergen op Zoom; een dochter, wier naam niet bekend is, huwde met den graaf van Renesse-Warfusée, die in 1637 te Luik werd gedood. Hendrik's tweede gemalin is een niet genoemde ‘ex ignota aut nimis fortassis nota matre’. Uit dit huwelijk sproten Herman, heer van Goor en Stevensweert, geh. met Josina Walburgis gravin van Löwenstein-Wertheim, kinderloos overleden; Anna Maria, geh. met Bernard Albert graaf van Styrum. Bij zijn derde vrouw Hieronyma Catharina gravin van Spauer, verwekte hij vijf dochters: Amalia Lucia, geh. met Paris Jacob graaf Truchsess zu Zeijll; Isabella Catharina, geh. met Johan graaf van Hohen - Rechberg; Maria Agnes en Anna Carolina, geestelijke zusters; Juliana geh. met Bernard graaf van Wittgenstein. Zij he-