Ootmarsum. Intusschen had graaf Willem Lodewijk van Nassau Boertange bezet, waardoor hij hem den eenigen toegang tot de stad Groningen aan dien kant afgesneden had. Met Verdugo trok hij naar Aduarderzijl en raakte bij Tolbert in een hevig gevecht met de onzen, waarbij hij aan den arm gewond werd en twee paarden onder hem werden doodgeschoten. Toch bleven alle pogingen tot ontzet van het ingesloten Groningen van de zijde der Spanjaarden vruchteloos. Daarna trok Frederik, tot Spanje's stadhouder van Friesland, Groningen, Overijsel en Lingen verheven, in 1595 met Mondragon op tot ontzet van Grol, bleef vervolgens 2 jaar in Lingen tot het Maurits gelukte (1597) die vesting teveroveren. Onder den admirant van Arragon, Francesco de Mendoça, nam hij deel aan den tocht over den Rijn in 98, werd tot den rang van veldmaarschalk verheven en ontving Doetinchem en het veroverde Wisch als een heerlijkheid. De magistraat van eerstgenoemde plaats huldigde hem als heer; de staten van Gelderland weigerden echter hem als zoodanig te erkennen. Vervolgens nam hij deel aan het beleg van Bommel, dat vruchteloos door Mendoça in Mei 1599 belegerd werd. Ook in den slag bij Nieuwpoort 2 Juli 1600 onderscheidde hij zich en maakte ook 3 maanden het beleg van Oostende mede. Daarna slaagde hij er in 1000 man troepen in den Bosch te leggen, waardoor Maurits het beleg dier vesting liet varen (1601). Hem werd ook opgedragen het kasteel van Hoogstraten, de wijkplaats der muitende spaansche troepen, te belegeren (1603). In het gezicht van het staatsche ontzettingsleger volbracht hij een meesterlijken aftocht. Kort daarna dekte hij voor de tweede maal 's Hertogenbosch tegen 's Prinsen voorgenomen aanslag. Tienen wist hij met gunstig gevolg trots de hevige aanvallen te behouden. Van 1605-09, toen Ambrogio Spinola in het O. opereerde, was hij de man, die aan het hoofd van een observatieleger in Vlaanderen de onzen niet met rust liet. Een voorgenomen aanslag op Aardenburg, dat
hij door verstandhouding met verraders van binnen hoopte te winnen, werd tijdig ontdekt en verijdeld. Zijn broer, graaf Hendrik (die volgt), mocht met alle recht aan Ibarra schrijven, dat hij en Frederik geen hovelingen maar krijgslieden waren en dat de legerlucht hun beter aanstond dan die der hofstad. Toch legde de aartshertog Albertus beslag op zijn diplomatieke bekwaamheid door hem in 1613 af te vaardigen naar den rijksdag te Regensburg. Blijkens de nog in het familiearchief aanwezige stukken was zijn meester uiterst voldaan over deze missie. Wetenswaardig zijn de talrijke brieven met allerlei belangrijke bijzonderheden, die hij van daar naar Brussel gezonden heeft.
Na den dood van zijn broer Herman werd hij voogd over zijn toen éénjarige nicht Maria Elisabeth.
Hij was gehuwd met Françoise de Ravenel, vrouwe van Ratigny (gest. 1629). Daar hij in 1616 met Dixmuiden beleend werd, moet deze heerlijkheid hem door zijn gemalin zijn aangebracht. Zijn weduwe hertrouwde met den markies de St. Remy. Frederiks kinderen waren Albert, die voorgaat; Leonora Catharina (geb. 1613), geh. met Frederik Maurits de la Tour d'Auvergne, hertog van Bouillon, prins van Sedan. Zij kreeg de heerlijkheid Hedel als huwelijksgift. De jongste dochter Anna Maria (1617-68) is ongehuwd te Brussel overleden.
Zie: Wagenaar, Vaderl. Hist., passim;