Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 8
(1930)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 32]
| |
tin (die volgt) en van Mechtildis van Broeckhuysen, werd in 1401 en 1428 met een derde deel der heerlijkheid Well ((Lb.) beleend. In 1391, Zondag na H.Sacramentsdag, legden de zonen van Albert van Honsseler, Karel, Loef Hendrik en Goswin van H., de verklaring af, dat zij geheel en al gescheiden en gedeeld hebben met Roelman van Arendael van alle zaken op datum van den brief in de heerlijkheid Well (Lb.). Op Sint Antoniusdag 1398 gaven hij en zijn vrouw, toen heer van Well (Lb.), aan de gebroeders Goossen en Jan van Bergen zes morgen land, gelegen op den Boedonk te Bergen. Hij vereenigde de heerlijkheid Well, waarvan hij het geldersch deel reeds bezat, in zijn hand, door een schikking met de van Honsseler's, zoodat hij in 1401 ook het cuycksche en zutphensche leen kreeg. In de geldersche twisten ten tijde van hertog Adolf koos hij diens partij, welke hij later verliet en eindelijk weer bijviel. 19 April 1436 onderteekende hij met andere edelen het verbond der steden en edelen tegen Arnold, hertog van Gelder; 25 April 1441 droeg hij met zijn vrouw het goed Daill aan het klooster Gaesdonck over. Hij was gehuwd met Aleidis van Bergh - Trips, vrouwe van Meerssenhoven, dochter van Dirk en eene de Fraipont, uit welk huwelijk twee zonen: Salentin, heer van Arendael en Johan (zie hiervoor). Zie: A.F. van Beurden, Het oudste Cartularium der heerlijkheid Well (Lb.) (1363-1463) in Limburg's Jaarboek (1906), 124, 128-129; Jan Verzijl, Geslachtslijst der heeren van Well (Lb.); De slotbewoners van Well in De Nedermaas (Mei - Juni 1927), 126. Verzijl |
|