hertog Arnold aan hem het drost- en voogdambt van de stad Gelder. Johan van A. streed in den slag van Sand bij Straelen (23 Juni 1468); hij bezocht jaarlijks het klooster der reguliere kanunniken aldaar; toen in 1453 te Gelder de pest heerschte, verbleef hij tijdelijk op zijn kasteel te Well (Lb.). In 1463 daags na St. Martinusdag (12 Nov.) schonken hij en zijn gemalin aan de zusters Augustinessen het terrein te Well, waarop die religieusen zich kort te voren gevestigd hadden, en gaven daarom vrijdom van schatting en belasting. Wij leeren Johan van Arendael kennen als een vervaarlijk roofridder, die van uit zijn burcht Rheidt de luiksche en keulsche kooplieden belaagde. Toen hij in 1464 twee burgers van Luik had gevangen genomen, trokken de Luikenaars in grooten getale omtrent O.L.V. visitatio (2 Juli) 1464 naar Rheidt, belegerden het kasteel aldaar, dat zij innamen en met den grond gelijk maakten. Ridder Johan nam de vlucht, liet 130 man te Rheidt achter, belovende hen binnen acht dagen te ontzetten, maar verklaarde later hen niet te kunnen helpen. Wij vinden hem het laatst vermeld 6 Aug. 1477, toen hij bekende, dat Catharina, hertogin van Gelder en Gulik, in naam van hertog Adolf van de vier hoofdsteden en van de stad Venlo betaling ontvangen heeft van 3200 rijnsche gulden, die op het drostambt van Gelder gevestigd waren. Hij was gehuwd met Beatrix van Rheidt, vrouwe tot Rheidt, dochter van Gerard en Beatrix, welke in 1465 en 1479 den tocht ontving van 50 frankrijksche schilden, jaarlijks op St. Andreasdag te beuren uit de heerlijkheid Well. Zijn kinderen waren Adriana, erfdochter van Rheidt, gehuwd met Willem van Nesselrode - Stolberg; Aleidis, kreeg het cuycksche deel der heerlijkheid Well, was gehuwd met Jan van Buren, heer van Arcen, zoon van Jan en Maria van Gelder; Beatrix, echtgenoote van Jan Stael van Holstein en in tweede huwelijk van Gerard van der Leijen,
kreeg het zutphensche deel, waarmede zij 3 Aug. 1479 werd beleend; Johanna kreeg het derde (geldersche) en voornaamste deel, waarbij het slot, waarmede zij reeds door transport haars vaders, welke zij tochtte, in 1465 was beleend; zij huwde met Hendrik van Bylandt (dl. IV, kol. 379).
Zie: A.F. van Beurden, Het oudste Cartularium der heerlijkheid Well (1363-1463) in Limburg's Jaarboek (1906), 124-125, 128-130; Jan Verzijl, Geslachtslijst der heeren van Well (Lb.); Jos. Habets, Huis en burcht Meerssenhoven in Publ. de la soc. hist. et arch. dans le duché de Limbourg (1871), 102, 104-105; Jos. M.H. Eversen, Eene bijdrage tot de geschiedenis der Heeren van het adellijk huis van Meerssenhoven onder de voormalige heerlijkheid van Itteren gelegen in Maasgouw (1904), 78; Henri de l'Escaille, Les fiefs du Haut quarlier de la Gueldre in Publ. de la soc. hist. et arch. dans le duché de Limbourg (1894), 246-247; Maasgouw (1899), 4; Friedrich Nettesheim, Geschichte der stadt Geldern, 146, 154; over de belegering van Rheidt: Maasgouw (1899), 30; Eckertz en Noever, Die Benedictiner-Ablei München-Gladbach (Köln 1853), 270; Jos. Habets, Chronijk der landen van Overmaas en aangrenzende gewesten door een inwoner van Beek bij Maastricht in Publ. de la soc. hist. et arch. dans le duché de Limbourg (1870), 204-206; Cronica van der H. Slad Collen, 316; Merings, Burgen, 124; Maasgouw (1890), 94; De slotbewoners van Well in De Nedermaas (Mei - Juni 1927), 126-127.
Verzijl