[Wittem, Jan heer van (2)]
WITTEM (Jan heer van) (2), overl. omstreeks 1406, zoon van Jan (1) en van Catharina van Holzit, werd na den dood zijns vaders met het huis Wittem en de daarbij behoorende dorpen Epen, Wahlwyler en Mechelen beleend; hij nam 31 Aug. 1371 deel aan den slag van Baesweiler, eenige uren ten noordoosten van Rolduc gelegen; in 1374 onderhandelde hij voor den hertog van Brabant in 1380 komt hij als getuige voor van Joanna, hertogin van Brabant, toen deze haar gemaal met de heerlijkheid Boetgenbach beleende. In 1381 was hij drost van Brabant, in 1388 raadsheer, in 1396 woudmeester; in 1385 verdedigde hij de stad 's Hertogenbosch, in 1388 nam hij het kasteel van Gaesbeek, toebehoorende aan Sweder van Abcoude in en maakte het met den grond gelijk.
Hij huwde met Catharina van Hoensbroeck, dochter van Jan II v.H. en van Agnes Saecx van Wijck, en vervolgens met Maria van Stalle van Beersel. Uit het eerste huwelijk: Jan (3), die volgt; Herman, burggraaf van Daelhem en Margaretha; uit het tweede huwelijk: Hendrik, heer van Beersel (overl. in 1444), stichter van den tak van Wittem van Beersel; Margaretha en Jacques, heer van IJssche, dat na zijn dood, 22 Juli 1415, aan zijn broeder Jan (3) kwam.
Zie: H. Mosmans, De heeren van Wittem, 35-38, 94-95, 148.
Verzijl